Kroegpraat: Alternatieve voorhoede zweeft in de Zanzibar

Wanneer ik naar mijn stamkroeg Seventy Seven ga, valt mijn oog vaak – je kan er eigenlijk niet naast kijken – op buurzaak Zanzibar. Die Zanzibar is niet de Zanzibar van mijn jonge jaren, want die was midden jaren ’60 van de vorige eeuw gevestigd aan het Kerspel 13. De omwonenden zagen geen heil in de opening van een café in het Kerspel. Ze ageerden tegen de komst en zeiden dat ze al genoeg last hadden van stappers uit bar Alassio aan de Zusterstraat. Ze haalden bakzeil en C. Olthoff opende de Zanzibar (2) in augustus 1965. Een jaar later verkocht hij de zaak aan Utrechter Paul Scholten. Toen begon het feest pas echt …

Paul had een perfect gevoel voor de tijdgeest en richtte het kroegje voor die tijd revolutionair in. Zo kleefde er bijvoorbeeld een fiets aan het plafond. De alternatieve voorhoede wist de weg naar het Kerspel vrijwel meteen te vinden. Fotograaf en geboren Middelburger Ruben Oreel was er een vaste klant, evenals muzikant Johnny Caljouw die later nog furore zou maken met Dragonfly. In de Zanzibar rookte ik mijn eerste pretsigaret en zweefde eeuwen later op vleugels van intense vreugde naar huis. Op zondagmiddag stond er altijd een pan soep op de potkachel. De inwendige mens werd op de wenken bediend door Corry Heesakkers. Zij had de bijnaam ‘vliegtuugje’ vanwege haar opvallend getekende wenkbrauwen. In 1967 opende Scholten de alcoholvrije bar Pauls Huisje aan de Beddewijkstraat en ook daar stond Corry pal. Twee jaar later kwam de klad een beetje in de Zanzibar en dat had een enigszins paternalistische reden. De leerling-verpleegsters van het Gasthuis waren nu ook kind aan kroeg in het Kerspel tot de directie meende daar een stokje voor te moeten steken. Geneesheer-directeur Stevens meldde in de PZC dat er gegronde redenen waren om lokalen des verderfs als de Zanzibar en Michieltje in Vlissingen tot verboden gebied voor de loze zustertjes te verklaren. Afijn, Paul zag het niet meer zitten en deed de Zanzibar in 1969 over aan beeldend kunstenaar Erik Kettmann die zijn zaak Drinkhuis de Pijp doopte. Men heeft niet lang in de Pijp gedronken, want nog datzelfde jaar werd Jarl Mulder – hij was later jarenlang badmeester in De Goudvijver in Serooskerke – de nieuwe eigenaar. Hij noemt zijn zaak Maximbar. In maart 1970 verscheen er nog een advertentie in de PZC dat de Maximbar, voorheen Zanzibar, weer was geopend, maar het lijkt erop dat de zaak kort daarna zijn laatste adem uitblies en uitging als een nachtkaars.

Speurend op internet naar een foto van de Zanzibar, kwam ik terecht op de site van De Nooijer Makelaars in Arnemuiden. Daar vond ik een prachtige foto van het pand Kerspel 13 dat bij genoemde makelaars te koop staat. De site geeft keurig aan dat een geïnteresseerde in het pand een link kan aanklikken. Dat heb ik niet gedaan, hoewel de muis al wel aanstalten daartoe maakte. Het zou me desondanks toch een paar lieve duiten waard zijn om weer eens te kunnen zweven in de Zanzibar.

Kroegpraat: Stille Pietje van Binnen uit de Zwaluw

Ìn het jaar 1862 openen Jacob Binneweg Gabriëlse en echtgenote Neeltje Adriana Dekker herberg In de Zwaluw aan de Noordstraat 37 in Westkapelle. Jakob’s tweede voornaam is een verwijzing naar dominee Binneweg die destijds ‘Het Woord’ in de kerk verkondigde. Jacob en Neeltje krijgen vijftien kinderen waarvan er zeven op wel erg prille leeftijd overlijden. Opgroeien was geen vanzelfsprekendheid midden 19e eeuw. Zo werden er drie Pieternella’s geboren, maar slechts de vierde Pieternella was een langer leven beschoren. Aangezien Jacob ook boerde, kwam het werk in de herberg, zeker overdag, vooral op de schouders van Neeltje terecht. Door de jaren heen namen de opgroeiende kinderen haar veel werk uit handen en leerden zo en passant het handwerk van herbergier. Wanneer Jacob in 1905 overlijdt (Adriana overlijdt drie jaar later) wordt In de Zwaluw al uitgebaat door vier van zijn kinderen: Andries, Jacob Binneweg jr., Jasper en de vierde Pieternella, bijgenaamd Pietje van Binnen. Misschien heeft broer Johannes ook nog in de zaak gezeten, maar die is in 1900 vertrokken naar het Zeeuws Koffiehuis aan de Rouaansekaai in Middelburg.

Het feit dat ik een butendieker ben, laat onverlet dat ik me als Middelburger toch een beetje Westkapellaar voel. Hoewel niet in hart en nieren, dan toch wel uit volle borst. Natuurlijk heb ik voor deze Kroegpraat de klassieken van Westkapelle herlezen. Het zeer leerzame ‘Westkapelle, Bevolking, Westkappelsche Dijk’ van K. Baart bood weinig soelaas. ‘Dorp aan de Zeedijk’ en ‘Tussen Dijk en Toren’ van Krijn Faase (de Sampetter) boden wat dat betreft meer aanknopingspunten. Maar pas in ‘’t Oude Westkappelse leefpatroon’ van Willem ‘de Redder’ Gabriëlse viel alles op zijn plaats. Gabriëlse, die overigens vaste klant in Tramzicht aan de Poppekinderseweg was, schrijft het volgende: ‘Naar ik meen was De Zwaluw een stille, niet best lopende herberg. Drie broers en een zuster, Jasper, Jacob Binneweg, Andries en Pieternella Gabriëlse, runden de zaak. Rustige mensen, allen ongehuwd, met weinig doorzettingsvermogen. Later is het café tot woning omgebouwd’. Hoe dieper je spit, hoe vetter de pieren, hoewel er af en toe ook weleens iets aan de oppervlakte wemelt.

Toen ik Willem Gabriëlse’s karakteristiek van In de Zwaluw las, stemde me dat melancholiek. Al dan niet verstokte, rustige vrijgezellen die het aan doorzettingsvermogen ontbrak en gezamenlijk een stille zaak runden. Dat ging in die tijd wel anders in het Kasteel of het helaas nog steeds gesloten Koffiehuis. Daar waren de mokjes jenever niet van de lucht en tijdens de kermis werd er gefeest tot het licht werd en weer donker. Op de foto glinsteren de ogen van stille Pietje van Binnen, die achter de toog van de herberg staat, me tegemoet. Haar ogen doen me een vuur vermoeden dat, eens ontbrand, moeilijk te blussen zou zijn geweest, maar één zwaluw maakt nog geen zomer. De laatste advertentie van In de Zwaluw verscheen in de Middelburgsche Courant van 26 juli 1917. Daarna ontbreekt elk spoor van de herberg die later tot woning werd omgebouwd.

Kroegpraat: ’t Uusje ten alve: Van ruige herberg naar rustiek woonhuis

Je kunt er nooit zomaar vanuit gaan dat je de stad waar je woont en bent opgegroeid op je duimpje kent. Dat ondervond ik eerder deze zomer zelf ook, toen ik op bezoek was bij Marco Adriaanse van Restaurant Peper en Zout. Halverwege het gesprek vroeg hij opeens of het me al was opgevallen dat de familie Schroevers nooit meer met de paardentram door het centrum van Middelburg rijdt. Ik snapte de vraag niet goed. Ik had de tram nota bene diezelfde ochtend nog zien passeren in de Korte Noordstraat. Toen ik dat zei, moest Marco lachen. “Dat is de tram van Stalhouderij Labrujère-Boone, die vertrok voorheen altijd vanaf de Groenmarkt, maar sinds dit jaar is de standplaats dus voor het stadhuis, op het plekje waar voorheen altijd Schroevers stond.”

Pas toen viel bij mij het kwartje. Ik wist weliswaar dat er meerdere trams waren, met verschillende, vertrouwde gezichten op de bok, maar het was me simpelweg nooit opgevallen dat er daarbij sprake was van twee concurrerende ondernemers. Een dag later nam ik contact op met Lien Schroevers om te vragen waarom zij en haar man Jan waren gestopt. Zij nodigde me daarop uit om eens langs te komen. Daar had ik wel oren naar. Enerzijds omdat ik benieuwd was naar het verhaal over de paardentram, anderzijds omdat het huis van de familie ook op de website van Middelburg Dronk staat. De familie woont al 35 jaar aan Veerseweg 105, precies op de gemeentegrens van Veere en Middelburg. Sinds de Tweede Wereldoorlog fungeert het pand als woonhuis, maar voor die tijd was het een vermaarde herberg, die ook al bestond in de 18e eeuw. Die herberg stond op Walcheren bekend als ’t Uusje ten alve. Misschien zou ik tijdens het bezoek nog dingen aantreffen die herinneren aan de horecafunctie van weleer.

Een paar weken later ging ik op bezoek bij Lien. Ze hielp me meteen uit de droom. Ze legde uit dat de er aan het oorspronkelijke pand weinig is veranderd in al die jaren, maar dat de elementen die hoorden bij de herberg niet meer als zodanig herkenbaar zijn. Toen de familie het pand kocht, in 1980, zat de originele achterdeur van het café er nog wel in, inclusief een behoorlijk uitgesleten drempel, maar die was echt aan vervanging toe. We kletsten natuurlijk wel over die tijd. Over de notarissen bijvoorbeeld, die daar decennialang landbouwgronden, huizen en de tollen van de Walcherse wegen veilden of verpachtten, maar ook over de diverse uitbaters en hun – soms wel erg ruige – klanten. In 1787 dronk ‘het gepeupel’ zich er juist daar moed in, voordat zij de huizen van de Patriotten in Veere gingen plunderen. Lien vertelde ook over haar jeugd in Koudekerke en over haar liefde voor de stad Middelburg. Ze had na dik 22 jaar paardentram nog best wat langer door willen gaan, maar na het verlies van een aantal paarden, met de pensioensgerechtigde leeftijd in zicht, besloten zij en Jan te stoppen. Nu genieten zij van de moestuin (‘Kijk eens, hoe mooi deze spinazie bloeit!’) en gaan zij er regelmatig op uit met de caravan, steeds een beetje verder van huis. Het is de familie van harte gegund.

Kroegpraat: Genieten aan het Damplein

Veel Middelburgers schuiven gretig aan bij La Piccola Italia van Lina Tidili aan het Damplein, omdat daar de Italiaanse keuken ‘grandissimo’ tot haar recht komt. De naam van het restaurant is een eresaluut aan haar veel te vroeg overleden vader Sandro, die een restaurant met dezelfde naam aan de Vlasmarkt had, maar ook gelijknamige filialen in Domburg en Zoutelande. Het is Lina dus met de pastalepel ingegeven.De horecageschiedenis van het pand is rijkelijk gevuld en begint rond 1964 wanneer ‘tante’ Sjaan Pekaar bar De Lange Jan opent op het adres Korte Delft 46. Onder veterane Middelburgers gaat de mare dat je bij tante Sjaan ook terecht kon voor wat vleselijk vertier. Niet bij haar persoonlijk, maar er waren lichte meisjes die hun werk in zogenaamde peeskamertjes op de eerste verdieping deden. De mare is nooit bevestigd en zoals u weet krijg je liegen van horen zeggen. Zoals u inmiddels ook al via ‘Kroegpraat’ weet besloot de gemeente in al haar wijsheid de noordzijde van de Korte Delft te slopen, dus werd Korte Delft 46 begin jaren ’70 Damplein 46. Maar zover is het nog niet als de broers Robby en Rudi van den IJssel in 1969 (nacht)bar Don Quichotte in het pand openen.

Ik bewaar goede herinneringen aan Don Quichotte en aan Carla Masius – ze trouwde in 1973 met Rudi van den IJssel – een schoonheid die nog maar weinig aan schoonheid heeft ingeboet. Carla stond, samen met de gebroeders Van den IJssel, achter de bar en diende de klanten op charmante wijze met een drankje en, als dat nodig was, van repliek. Don Quichotte had een brede klantenkring. Naast dorstige horecacollega’s zag je er ook boeren, burgers en buitenlui en doorzakkende journalisten, vooral wanneer de krant gezakt was. In 1975 zetten de Van den IJssel’s een punt achter Don Quichotte. Rudi gaat de autohandel in en Robby opent het Koper Galjoen een eindje verderop aan het Damplein. Hij blijft in de horeca en zit later nog in de Abdij op het Abdijplein en in het clubhuis van de Domburgsche Golfclub.

Irving Comijs komt midden jaren ‘80 in het pand. Hij noemt zijn zaak in eerste instantie La Folie, maar later wordt dat Misty en weer later Rio tot het in 1990 Solo wordt. Hij opent in 1996 restaurant de Tropen aan de andere kant van het Damplein en vertrekt in 1999 uit eetcafé Solo. In dat jaar opent Micha te Loo eetcafé In de Dikke Beer in het pand. Micha wordt met raad en daad bijgestaan door zus Chantalle die haar sporen in de horeca dan al ruimschoots verdiend heeft in zaken als Meccano (de voorganger van de Tropen) en Seventy Seven.Het was goed van de kost In de Dikke Beer en bij mooi weer kon je heerlijk alfresco eten op het tuinterras achter de zaak. In 2003 openen Lina Tidili en haar partner Mike Smits La Piccola Italia waar je nog steeds heerlijk alfresco kunt genieten. Dat ga ik binnenkort ook weer eens een keer doen.

Kroegpraat: Potverteren onder de lindeboom

Adriaan de Buck staat in 1798 geregistreerd als herbergier van het Parochiehuis aan het Dorpsplein in Serooskerke. Het Parochiehuis bevindt zich naast de kerk. Dat is wel zo handig, want het geloof maakt vaak dorstig. De herberg annex winkel in grutterswaren beschikt over een zogenaamde gemeentekamer waar schout en schepenen vergaderen; het dorp krijgt pas in 1830 een stadhuis. In 1821 wordt Cornelis Schoe eigenaar van het Parochiehuis. Hij noemt zijn herberg de Verwachting. Wanneer Cornelis Boogaart de herberg 50 jaar later aanschaft, doopt hij zijn zaak de Lindeboom, een passende naam omdat er een mooie, volle lindeboom voor de Lindeboom stond. Na Boogaart passeren achtereenvolgens Gerrit Kesteloo, Johannes Maas, Cornelis van Ham, die later nog café Valkenoord in Valkenisse bestiert, H.J. Capelle en ene Legner de revue als eigenaar van de Lindeboom. In 1931 wordt Frans Geldof eigenaar. Hij geeft zijn café annex winkel de oude naam de Verwachting terug. Nomen est omen, oftewel de naam is een voorteken, maar een voorteken dat later de verwachting op een bizarre manier bijna zou inlossen.

Geldof houdt het café midden jaren ’50 voor gezien en zet de Verwachting voort als een soort Winkel van Sinkel waar alles te koop is, zoals ijzerwaren en antiek. Geldof heeft ook nog een periode een betonfabriekje in het pand gehad en was dus van vele markten thuis. Wanneer Frans Geldof op 20 februari 1978 overlijdt, hij is dan 85 jaar oud, heeft geen van zijn vijf dochters trek in het opzetten van een nieuwe handel, laat staan een café, in het pand. Ze zetten het te koop en verkopen het in 1979 aan de gemeente Veere. Het pand delft het onderspit en gaat tegen de grond. De grond waarop eerst het Parochiehuis en later de Verwachting en de Lindeboom hebben gestaan, blijkt van onschatbare waarde. Er wordt een pot met 853 zilveren munten onder de lindeboom gevonden. De gemeente Veere voelt zich de koning te rijk, want de munten vertegenwoordigen een waarde van om en nabij de 50.000 gulden, voorwaar geen kattenurine in die tijd. De gezusters Geldof willen meedelen in de buit, maar daar heeft de gemeente geen oren naar. De weg naar de rechtbank is de enige die nog rest, dus spannen de erven Geldof een proces tegen de gemeente aan om hun gelijk, maar vooral hun deel van de munten te halen. Afijn, de koopakte wordt driftig doorgevlooid in de hoop dat de kleine lettertjes wellicht soelaas kunnen bieden. De rechtbank wijst, jammer en helaas voor de gezusters, na ampel beraad de munten aan de gemeente toe. De geschiedenis herhaalt zich in hoger beroep.

Het is natuurlijk giswerk, maar misschien was die schat wel een vergeten appeltje voor de dorst van Adriaan de Buck of was Cornelis Schoe een heimelijke potter, we zullen het waarschijnlijk nooit weten. Het blijft jammer dat Frans Geldof nooit eens graaf- en spitwerk onder de lindeboom heeft verricht, want hem was het potverteren van harte gegund geweest.