Kroegpraat: Koopjesjagers bij V&D

Een tijdje geleden werd ik uitgenodigd voor een zogenaamd werkontbijt bij – of all places – de HEMA aan de Lange Delft in Middelburg. De HEMA waar je, met een onsje varkenslever en pekelvlees in de hand, bij de kassa gevraagd wordt of er misschien ook interesse is voor gevulde koeken. Terwijl je toch alleen maar een broodje met halfom wilde vullen. Maar ja, die arme caissières moeten wel zo’n vermaledijde vraag stellen. Anders dreigt een sanctie en bij herhaling zelfs ontslag: echt HEMA. We werkten ons op de eerste verdieping door het ontbijt heen en voelden ons een beetje als window dressing te kijk zitten. Die bewuste ochtend wisten we de ogen van een aantal kuierende mensen door de nondescripte Lange Delft op ons gericht. Ze wisten natuurlijk niet dat we aan het werk waren en misschien ging het hen alleen maar om dat begeerde tafeltje aan het raam. De broodjes smaakten goed en deden me terug denken aan begin jaren ’70 van de vorige eeuw toen je in de toenmalige V&D ook broodjes kon eten, zij het parterre, ongeveer op de plaats waar ik nu mijn varkenslever en pekelvlees scoor.

In 1966 wilde Vodden&Dodden weleens wat anders en opende de Restorette waar het winkelend publiek terecht kon voor lafenis, want winkelen is nu eenmaal een vermoeiende bezigheid. In eerste instantie beschikte V&D over verlof B, non-alcoholische dranken, maar korte tijd later was verlof A, zwakalcoholische dranken, een feit zodat je er ook een biertje of wijntje kon drinken. Afijn, dat was fijn voor de drinkebroers in de dop bij wie de dorst al was komen aanwaaien. Sjaak Louws, mijn RHBS-maatje, en bovengetekende lunchten begin jaren ’70 regelmatig in de Restorette. We werden als langharig tuig altijd nauwkeurig in de gaten gehouden door Gilles van de Prumediek, een gepensioneerd politieagent die wat zakgeld verdiende als winkeldetective. Hij liep op een winterdag keurig in kostuum, maar zonder overjas. Dat was natuurlijk verdacht. Maigret, zoals hij door Middelburgers genoemd werd, was een stille met een uitroepteken, maar misschien was het louter een proactieve functie; zo van hou je handen thuis want hier waak ik.

Als we lunchten, gingen we strijk en zet voor een broodje Hollandse garnalen vergezeld van een flesje bier. We hadden gedetecteerd dat er tussen de middag altijd een wisseling van de wacht plaats had in de Restorette. Wellicht ging de gaande man zelf zijn middagboterham in de kantine eten. Nu wil het geval dat op enig moment de komende man er van uit ging dat we al bij de gaande betaald hadden en we dus gratis lunchten. Sindsdien jaagden we op koopjes in V&D. Ik moet zeggen dat we vaak de mazzel aan onze kont hadden hangen en de lunch ons geen fluit kostte, zelfs niet een kleintje van een cent. Later veranderde de naam van de Restorette in Le Café en nog later in Le Marché tot V&D tenslotte de aftocht blies en de HEMA er sindsdien (werk)ontbijtjes serveert.

Kroegpraat: Bierdoppen tellen bie Dekker

Precies een week geleden deed ik een dagje Domburg – sommigen van Westkappel noemen dat Aagtekerke-Noord – met mijn oud-RHBS klasgenoot en geboren Domburger Cees Maas. Net na Aagtekerke zelve stopte hij in een doodlopend weggetje vlak bij Duinvliet dat uitkijkt over de Kalfhoek. We staken een zware van de Weduwe op – een tevreden roker is geen onruststoker – en filosofeerden wat over de schoonheid van het vlakke, Walcherse landschap. Ik zei dat ik altijd al een column over Aagtekerke had willen schrijven, maar dat de stof daartoe me ontbrak. Cees zei dat hij wel een mooi verhaal wist. Zo is deze Kroegpraat dus eigenlijk van horen zeggen. Al aan het einde van de 18e eeuw stond er een herberg annex kruidenierszaak op het Dorpsplein van Aagtekerke die werd uitgebaat door de familie Maljers. In 1927 neemt Andries Dekker de negotie van Maljers over. Hij wordt in de jaren ’60 opgevolgd door zijn zonen Hendrik en Wannes. De zaak had geen naam, doch de dorstigen van Walcheren laafden zich ‘bie Dekker’ en niet anders. De klandizie bestond voornamelijk uit vrijgezelle jongemannen van boerderijen uit de omtrek, zoals de Hazenberg en de Dankbare, die zich periodiek geestdriftig volgoten met flesjes bier. De Dekker’s hielden er een eenvoudig maar zeer doelgericht rekenmodel op na. De doppen van de bierflesjes, er was nog geen tap, kregen een plaats op de toog bij de besteller en aan het eind van de avond was het bierdoppen tellen geblazen en aansluitend de aftocht.

De aftocht van Krien van de Dankbare kende echter op enig moment een noodlottige afloop. Krien had een stevig aantal flesjes bier gedronken en was daardoor niet meer zo vast ter fiets. Hij reed de watergang bij het Kalfhoeksepad in en verdronk. De watergang was dus Krien’s Styx, de rivier die men over moest varen om naar de andere wereld te gaan. Zo’n overtocht was niet gratis. Men moest veerman Charon de vaste prijs van een obool betalen. Dat muntstuk werd op de tong van de overledene gelegd zodat Charon met een lichte vingerbeweging over de tong ging ter inning van zijn prijs. Op de tong van Krien zal geen obool of gulden gelegen hebben – een bierdop zou meer in de lijn van het verhaal hebben gelegen – maar dat is dichterlijke vrijheid na het gelag. ‘Bie Dekker’ houdt in de jaren ’80 op te bestaan, maar het leeft voor altijd voort in het gedicht van Cees Maas.

Voor Lou van Sekkeries van Krien

in de avond bij Dekker
gieten vrijgezelleboeren
bier in hun halzen
nooit spreken ze
onder het ernstig drinken

in de avond bij Dekker
in iedere man
flesjes, zo’n vijfentwintig
slingert de fiets
door de nacht en sterren

dood viel er eentje
patsboem
in modderpad en maneschijn
en alle mensen ach
die hadden het toch al gedacht

in de avond bij Dekker
ernstig zopen ze
zijn erfenis het overschot
aan flesjes, zo’n vijfentwintig
geen woord dat viel

Kroegpraat: Bijzondere vriendschap in Veere

Toen Marlies Keukelaar en Cees Verspuij enige maanden geleden de Peperboom aan de Kapellestraat in Veere overnamen van Marion Huybrecht gingen mij meerdere lichtjes tegelijk op. Natuurlijk refereerde het eerste lichtje aan Ben Huybrecht, Marions vader, die in 1973 het Veerse Meer overnam en dat drie jaar later omdoopte tot de Peperboom – Ben Huybrecht zat ook een periode in D’ Ouwe Werf. Het tweede lichtje betrof Marlies Keukelaar, want zij had haar sporen in de horeca verdiend bij de Heeren van Sint Jan in de Sint Janstraat in Middelburg. Het derde lichtje was echter doorslaggevend, want dat voerde me terug naar de kinderschoenen die ik in Veere sleet.

Mijn vader Piet was begin jaren ’50 vertegenwoordiger bij de PAM aan de Buitenhaven in Vlissingen en schuimde de provincie af naar potentiële klanten. Zo kwam hij in contact met Piet Maljers die eigenaar was van café de Vriendschap in de Kapellestraat, later dus de Peperboom. Wat begon als een zakelijke relatie, ontwikkelde zich in de loop der jaren tot een bijzondere vriendschap. Aangezien Piet zijn handen vol had met zijn schip waarmee hij hand- en spandiensten leverde bij de afsluiting van het Veerse Gat, werd de Vriendschap vooral gerund door zijn vrouw Adriana die ik echter kende als tante Zus.

Nu waren de gebroeders Maljers allemaal ringrijders – vooral Wim of Jimme was een kei die vaak met gemak de kleinste ring stak – en zo gebeurde het dat ik eens een stijve kont op de rug van een Zeeuwse knol opliep op het traject Veere-Middelburg. Eenmaal in Middelburg aangekomen nam Piet het voortouw en samen, allebei op zijn boers, defileerden we door de stad. Afijn, nadat het Veerse Gat was gevuld, vertrekken Piet en Zus naar Middelburg waar ze hotel Sonnevanck aan de Blauwedijk overnemen. Daar kwam ik ook graag, vooral omdat het hotel over een papegaai beschikte die, hoe kan het ook anders, naar de naam Lorre luisterde. Lorre was een fantastisch imitator en kon zowel het zware shaghoestje van Piet als de hoge stem van Zus perfect nadoen. De controleurs van de Warenwet konden het minder appreciëren en omdat de hygiëne in het geding was, moest Lorre in een andere gelegenheid op stok. Die gelegenheid bood ons huis waar Lorre jaren heeft gelogeerd. Lorre had trouwens een bijzonder zwak voor advocaat – waar je mee omgaat wordt je soms mee besmet.

In een impuls koopt Piet een huis in Spanje met de bedoeling daar permanent te gaan wonen, maar die bevlieging was maar van korte duur. Piet was er eigenlijk te onrustig voor; hij moest wat om handen hebben. Eind jaren ’60 opent hij pension Adriana aan de Vlissingse Badhuisstraat. Later wordt er verkast naar café-restaurant de Zeeuwsche Paerel in Kruiningen en voelen Zus en Piet zich weer als een oester in het water, maar die parel bleek de laatste horecahalte. De bijzondere vriendschap tussen Piet en mijn vader is door de jaren heen altijd blijven bestaan. Wat er van Lorre is geworden weet ik niet – de vogel is wellicht gevlogen.