Barcodes: Met de muziek mee

Draaiorgel_De_Sater,_ca._1958

Hoewel ik in mijn kinderjaren niet echt bang was uitgevallen, was er een man die me het bijna dun door de broek liet lopen. Die man was Willem Leijendekker die als straatmuzikant onder de naam Koperen Ko door het leven ging. Deze markante Middelburger trad vaak op in café Zeelandia in de Winterstraat, maar maakte op de donderdag ook zijn ronde door de stad. Hij was een soort Nikkelen Nelis – het verhaal gaat dat Wim Sonneveld zijn gelijknamige creatie op Koperen Ko gebaseerd heeft – die in een wit overall al musicerend over straat ging. Hij bespeelde een accordeon die op zijn borst hing en de trommel op zijn rug werd aangedreven door een touw dat aan zijn voet was bevestigd – dit alles werd hoofdschuddend begeleid door een dubbele tiara van belletjes die zijn kruin sierde. Waar mijn angst op stoelde weet ik niet, maar wanneer die boeman in de buurt kwam, koos ik altijd het hazenpad.

Een andere markante figuur was Mina Pluijmers, oftewel Mientje van ’t urgel, die met echtgenoot Theo Flohil leven in de brouwerij bracht met draaiorgel De Sater. Mientje danste de horlepiep al mansend op haar donkerblauwe gympies rond het orgel en velen deden als beloning voor zoveel jolijt een duit in het bakje. Moos Polak, handelaar in oude metalen, deed veel voor de Middelburgers en zo deed hij Mientje eens een broodnodig kunstgebit cadeau. Mientje liep over van dankbaarheid en toen ze voor de Huifkar, waar Polak op het terras zat, kwam te mansen riep ze hem, met haar kunstgebit zwaaiend, toe: “Kiek meneer Polak, ie doet ut nog.” Mientje kreeg ook landelijke bekendheid door een televisieoptreden bij Mies Bouwman of Willem ‘O.’ Duys (daar wil ik van af wezen), waar ze vooral opviel door herhaaldelijk te vragen wanneer ze nou haar geld kreeg.

Het wat serieuzere genre werd vertolkt door het Leger des Heils – ook wel het Leger de Boem genoemd – dat stichtelijke woorden ter zielenheil afwisselde met muzikaal omlijste psalmen en gezangen. Ze stonden meestal op zondagmiddag aan de zijkant van de Eendracht, De Hoge voor intimi, op de Markt. Daar was David Smolders, vergezeld van zijn Sint Bernhard, al fingerpickend op zijn banjo ook vaak te vinden, evenals voor de Huifkar en V & D. David en zijn Sint Bernhard waren onafscheidelijk en naast de hoge aaibaarheidsfactor diende zijn hond nog een ander, praktisch doel. De Sint Bernhard was voorzien van een brede leren band die het lijf omspande en aan die band hingen twee collectebussen waarin bijdragen konden worden gedeponeerd. David presenteerde zich na de oorlog, in woord en beeld, als invalide straatmuzikant en kwade tongen beweerden dat David’s zere been niet van hout was maar gewoon van been zoals bij iedereen – zijn vingers vonden in ieder geval moeiteloos de snaren van de banjo. Als ik naar het nummer Polderevangelie van Broeder Dieleman luister, strijken mijn gedachten soms even langs David Smolders en droom ik mezelf weer met de muziek mee.

Barcodes: De verdwenen grandeur van Walcherse hotels

Grand_Hotel_des_Bains_groep_strand_1899

Als je in de Krantenbank Zeeland zoekt op de woordencombinatie ‘grandeur’ + ‘hotels’ stuit je op oude artikelen uit de PZC, waarin exploitanten van deze tijd enigszins weemoedig terugblikken op de pracht en praal van de belle époque, het gouden tijdperk voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, tussen 1870 en 1914. Maar pas als je foto’s van de hotels en logementen aan het begin van de twintigste eeuw vergelijkt met beelden van nu besef je hoe weinig majesteitelijk, deftig en imponerend veel hotels tegenwoordig nog zijn.

Niets illustreert die verdwenen grootsheid zo mooi als het artikel dat collega Joke Vantricht deze maand uitlichtte op Vlissingen Dronk, over Grand Hotel des Bains, dat tussen 1886 en 1924 was gevestigd aan Boulevard Evertsen in Vlissingen. Dat hotel straalt op de oude foto’s het soort grandeur uit dat ook bijna 130 jaar later niet zou misstaan aan de Boulevard.

De omgeving van het hotel was toen uiteraard wel anders dan nu. In een artikel in de Vlissingse Courant van 18 juni 1936 schrijft men: “Dat de gemeente er trots op was dat dit hotel te Vlissingen werd gebouwd moge blijken uit het feit dat op 26 juni 1886 last was gegeven dat van de toren en alle openbare gebouwen gevlagd moest worden. Het hotel stond er nu betrekkelijk nog geheel in de duinen. Er moest nu echter meer gebeuren, want alleen met dit hotel zou Vlissingen nog geen badplaats worden die voldoende bekendheid zou kunnen verwerven. Er moest en promenade of boulevard komen met zomerhuizen enz.”

Dat het hotel bovenop de duinen werd gebouwd roept de vergelijking op met het Badpaviljoen en het Strandhotel die in dezelfde periode Domburg allure gaven. De beschreven trots is veelzeggend. Kustgemeenten wilden zich graag ontwikkelen tot aantrekkelijke badplaatsen en slaagden daar ook in. Toen de zaak in 1923 failliet ging en werd opgekocht door Stoomvaart Maatschappij Zeeland werd de naam veranderd in Britannia. Dat de belle époque voorbij was stond een streven naar nog meer grandeur blijkbaar niet in de weg. Nogmaals uit de Vlissingse Courant: “Vanaf die tijd mogen we rustig spreken van een goede exploitatie in het belang van het vreemdelingenverkeer alhier. Deze maatschappij heeft moeite noch geld ontzien om het verblijf voor de gasten in het hotel zo aangenaam mogelijk te maken. Allereerst werd een begin gemaakt met het bouwen van een uitbouw in het middengedeelte van het gebouw, waar de gasten een aardig zitje werd geboden om zowel op zee als op de Boulevard te zien. Spoedig bleek dat er op verschillende tijdstippen ruimte tekort was om de vele gasten te herbergen, zodat besloten werd de dakverdieping in te richten met logeerkamers. Dit alles was nog blijkbaar niet goed genoeg, want kort nadien werd overgegaan tot het uitbreiden van de eetzaal, terwijl ook de concertzaal en het toneel de nodige verbouwingen ondergingen, terwijl voorts besloten werd tot verbouwing van een zaal tot bar. Dat de aanwezigheid van deze bar door de gasten op prijs wordt gesteld is menigmaal gebleken.”

Barcodes: Drinkebroers en uitjagers in het Kasteel van Batavia

Het zal sommigen wellicht vreemd in de oren klinken, maar als geboren Middelburger voel ik me toch ook een beetje Westkapelaar. Ik weet bijna zeker dat er meer van Walcheren zijn die hun hart ook voor Wasschappel in de boezem voelen kloppen. Op de HBS was ik van meet af aan geboeid door de verhalen van klasgenoot Maarten van Alphen over de Noormannen en de trots waarmee die verhalen van zijn dorp werden verteld. Later deden we – Middelburgs langharig tuig op merote – ’s zomers op Puch of Tomos weleens een rondje Walcheren en dronken we wat in het Kasteel van Batavia of de Schuur. Hoewel er drankjes en vriendelijkheden werden uitgewisseld, bleef je toch altijd een butendieker die met gezonde argwaan tegemoet werd getreden. We zorgden er altijd voor dat we Kasteel of Schuur voor het uitjagen oftewel sluitingstijd verlieten – een gewaarschuwd langharige telt voor twee.

Kasteel_van_Batavia,_ca._1918

Het zou me niet verbazen dat de term ‘drinkebroers’ zijn oorsprong vindt in Westkapelle. De combinatie van ‘drinken’ en ‘broers’ zat bij de familie Minderhoud al van oudsher in het bloed – Westkappels DNA dat menig andere Westkappelaar wellicht niet vreemd zal voorkomen. De Minderhouds zaten al vanaf de zeventiende eeuw in het Kasteel, in alle opzichten door de eeuwen heen een belangrijk ankerpunt in het dorp. Je kunt bijna geen herberg of café in Westkappel opnoemen of er heeft wel een Minderhoud of Gabriëlse achter de toog gestaan. Hoewel de Minderhouds tamelijk honkvast waren, migreerden sommigen in de negentiende- en twintigste eeuw binnen Walcheren om de dorstige te laven.

Het was vooral Middelburg waar de Minderhouds domicilie kozen; zeker de kinderen van Johannis Minderhoud van de Noordster in de Westkappelse Noordstraat. WIllem zat in ’t Sincken Tooghje in de Beddewijkstraat, terwijl broer Noach een tapperij in de Schuitvlotstraat had en vervolgens een café in de Gravenstraat. Zus Johanna dreef met echtgenoot Pieter Joosse het Bredasche Veerhuis aan de Turfkaai en neef Kobus Minderhoud had een café in de Segeerstraat. Misschien zijn het dus niet alleen de verhalen van Maarten van Alphen die mijn band met Wasschappel verklaart, maar is het ook te wijten aan de neerslag van het Westkappels DNA dat door de ondernemende Minderhouds Middelburgs aandeed.

De belangrijkste bindende factor in het dorp is zonder twijfel het Polderhuis Westkapelle waar geschiedenis op voorbeeldige wijze in woord en beeld wordt getoond. Het is proportioneel gezien het museum met de meeste vaste klanten ter wereld, want als je van Wasschappel komt is het Polderhuis ook jouw huis. Naar aanleiding van het tienjarig bestaan organiseert het Polderhuis in mei acht zogenaamde Walking Dinners waarbij een gids wandelenderwijs de geschiedenis van de middenstand vertelt. Bij elke deelnemende gelegenheid wordt aangelegd voor een hapje en een drankje. Mijn wandelschoenen staan altijd gepoetst voor de pak dus niets weerhoudt me van deelname, misschien kom ik Maarten nog wel tegen. Ik zal er, gezien mijn nostalgische kapsel, ook nu voor zorgen dat de pleiterik voor het uitjagen is gemaakt.

Najaar 2014 online: Tholen Dronk

Cafe Stoofdijk Stavenisse

Cafe Stoofdijk Stavenisse

Ik schreef het al in de Casebeschrijving Middelburg Dronk: de toekomst van het ‘Dronkgebeuren’ ligt helemaal open. Aan plannen geen gebrek, maar van een dwingende strategie is geen sprake. Als team houden we de sites Middelburg Dronk, Vlissingen Dronk en Veere Dronk vooral bij omdat we dat leuk vinden, zo simpel is het. Maar we staan open voor alle suggesties, samenwerkingsverbanden en andere mooie dingen. Soms simpel is het ook.

We stonden dus ook open voor Barbara Nijhoff, toen zij onlangs bij ons informeerde of we geïnteresseerd zouden zijn in een zustersite Tholen Dronk. Het vullen en beheren van die site zou Barbara namelijk graag voor haar rekening willen nemen. Over dat voorstel hoefden we niet lang na te denken want Barbara kennen we al een beetje. Ze werkt momenteel in het Zeeuws Archief in Middelburg en hielp ons de afgelopen jaren regelmatig met speurvragen. Omdat ze dat leuk vindt, inderdaad. Later dit jaar neemt ze echter ontslag en gaat ze samenwonen in Stavenisse, in de Gemeente Tholen. Het lijkt haar geweldig om vanaf dat moment in de horecageschiedenis van de acht kernen daar te duiken.

Afgelopen dinsdag spraken we af en binnen een uurtje waren we rond. Thomas Filius zal een vierde wiki inrichten, ik maak wat kanalen aan op sociale media en Barbara gaat vanaf oktober aan de slag met de inhoud. Ze is al begonnen met vooronderzoek. Haar eerste conclusie is dat er meer dan genoeg is om over te schrijven. Naast bronnen als de Krantenbank Zeeland heeft ze ook de mooie collectie van het Gemeentearchief Tholen tot haar beschikking. Aan beeldmateriaal is er dus ook geen gebrek.

En zo breidt het project geleidelijk en spontaan uit. Wij houden ervan. Welkom, BlogjeBabs!

Foto café Stoofdijk Stavenisse: Gemeentearchief Tholen

Barcodes: Over Lucky Letters en een Middelburgse kroegromance

Lucky_Letters

Eind jaren 90 was bij RTL 4 dagelijks de quiz Lucky Letters te zien, met Victor Reinier als presentator. Het ligt niet voor de hand om dat weetje in verband te brengen met het kroegleven op Walcheren, maar het kán, dus doe ik het graag.

Ik werkte in die periode zelf als barman in een Middelburgs café en mocht, rond etenstijd, graag naar het programma kijken. De vragen die Reinier stelde waren van het niveau van het spel Triviant: niet al te lastig, maar zo algemeen dat je er toch vaak een aantal fout had. Ik vond het leuk om mee te doen, met een bord eten op schoot. Toen RTL op zeker moment een oproep deed voor nieuwe kandidaten besloot ik de gok te wagen. Tot mijn verbazing werd ik nog geselecteerd ook. Een paar weken later werd ik verwacht in de studio te Hilversum. Ik mocht tien mensen meenemen als publiek, die in het stamcafé zo gevonden waren. We zouden er een gezellig dagje van gaan maken.

Aan mijn bevallige collega Chantalle hoefde ik niet eens te vragen of ze mee wilde. Zij had het veel te druk met verliefd zijn op een jongen die bij de marine zat maar er niet bepaald zo uitzag. Hij leek enorm op de pianist Jan Vayne, met zijn lange haar en lange vingers. Als hij en zijn kornuiten aan de bar zaten was er geen land meer met Chantalle te bezeilen, ze was alleen maar bezig met hem. Omdat die knaap ons iedere avond vroeg het nummer Kiss from a Rose van Seal te draaien raakte Chantalle in de ban van dat liedje. Na sluitingstijd draaiden we het nog een paar keer om samen de tekst te ontleden. Ik kon die Seal na verloop van tijd wel drómen.

Onderweg naar Hilversum hoorden we op de radio de hit van Seal. Ik zong het uiteraard uit volle borst mee en vertelde met een grijns over ‘die pianist’ van mijn collega. Ik merkte op dat een beetje muziekkennis nooit kwaad kan. Misschien zou Reinier me er wel een vraag over stellen! Dat hij dat een paar uur later inderdaad deed kon ik bijna niet geloven. Nog stijf van de zenuwen stond ik daar tussen de camera’s en studiolampen toen ik de presentator al na vijf minuten hoorde zeggen: “en nu een vraag voor Edwin”. Er werd een videoclip vertoond van de film Batman Forever, met het bewuste nummer van Seal als soundtrack. Dat kon toch niet waar zijn? Ik zong het nummer uiteraard mee, maar toen Reinier me vervolgens vroeg wie de uitvoerende artiest was stamelde ik slechts: “Terence Trent D’arby”. Waar kwam dat in vredesnaam vandaan? Die twee zangers lijken niet eens op elkaar! Ik schaamde me dood.

Uiteindelijk won ik de aflevering nog ook, maar Seal zou me nog lang achtervolgen. Als iemand het nummer aanvroeg in het café werd steevast Dance little sister vanTerence Trent D’Arby opgezet. Horecahumor, dat zou me wel leren!