Barcodes: Zuipketen kun je maar beter niet verbieden

Zuipketen zijn weer volop in het nieuws. Hoeveel er precies van zijn in Nederland weet niemand, maar het moeten er honderden of misschien wel duizenden zijn. Gemeenten weten vaak af van het bestaan van de keten (die ook wel drankhokken worden genoemd) maar kiezen in veel gevallen voor gedogen. De staatssecretaris van Volksgezondheid wil dat daar verandering in komt. Hij schreef vorige week aan de Tweede Kamer dat gemeenten krachtig zouden moeten optreden tegen deze illegale bars, omdat het alcoholgebruik onder jongeren er zorgelijk kan zijn. Veel gemeenten zeggen op hun beurt geen beleid op de keten te voeren zolang die geen overlast veroorzaken. Dat er ook in Zeeland zuipketen zijn te vinden is algemeen bekend. De PZC schreef in mei vorig jaar al dat horecaondernemers in onze provincie er soms last van hebben, met name in landelijke gebieden zoals Reimerswaal, Tholen en West-Zeeuws-Vlaanderen. Mensen vragen ons regelmatig of dit ook geldt voor Walcheren. Ons antwoord daarop is altijd hetzelfde: “reken maar!” Dat leidt bijna altijd tot vervolgvragen. “Maar waar dan? Hoeveel dan? Hoe groot zijn die dan?”. Als we daar een antwoord op proberen te geven betreden we echter een grijs gebied. We weten het namelijk niet precies, of beter gezegd: we weten het niet zeker. Maar dát ze er zijn staat vast. Er zijn er minstens drie die er toe doen.

Dat we niet precies weten hoe de vork in de steel zit heeft alles te maken met respect voor privacy. Toen de nieuwe Drank- en Horecawet eenmaal was ingevoerd hoorden we in de kroeg al snel verhalen over plekken waar jongeren onder de 18 zich sindsdien vol lieten lopen. Daar wilden we graag meer van weten, dus we gingen op onderzoek uit. Een vaste bezoeker van zo’n keet vertelde vol trots over de eigen bar en over de hoeveel drank die er daar ieder weekend doorheen gaat. Toen we informeerden wie er, behalve de jongeren zelf, allemaal van het bestaan van de keet op de hoogte waren, antwoordde hij tot onze verbazing dat bijna alle ouders ervan wisten en nog gekker: dat de burgemeester zelfs een keer op bezoek was geweest. Die had tijdens dat bezoek gezegd dat de keet mocht blijven bestaan, maar dat de bar zou worden gesloten zodra er ook maar één klacht over overlast zou binnenkomen bij de gemeente. Daar konden de jongeren wel mee leven. Aanvankelijk was het de bedoeling dat wij ook een keer op bezoek zouden gaan, om wat foto’s te nemen van het interieur van de keet, maar uiteindelijk zagen de initiatiefnemers daar toch liever vanaf. Het is nu eenmaal beter om geen slapende honden wakker te maken. Dat vonden we jammer, maar we respecteerden het wel. Omdat we het zo goed begrijpen. Wij geloven niet dat je drankgebruik uitbant door het te verbieden. Dan gaan jongeren gewoon nog wat dieper ondergronds. In die zin vinden wij de keuze van zo’n burgemeester ook verstandig. Die keuze zegt meer over doorgeslagen (nationale) wet- en regelgeving dan over onbehoorlijk lokaal beleid. Duik op Middelburgdronk.nl maar eens in de geschiedenis van droogleggingen tussen 1800 en 1940 en je begrijpt wat we bedoelen. Het werkt averechts, heus.

Barcodes: Konkelfoezen in Kaffee ‘t Hof

Aangezien het erf van je buurman soms maar één keer te koop is, hapte Hayo Duinkerken meteen toe toen het pand naast zijn Kaffee ’t Hof aan de Vlasmarkt zo’n 5 jaar geleden op de markt kwam. Een pand met een horecageschiedenis die begon toen Aad Bosman er in 1973 Bar-Disko Tognog opende – Aad was dat jaar ook eigenaar van het Hof van Zeeland, een bruine kroeg die zijn bruinheid, en een deel van zijn naam, weer terug kreeg toen Hayo en Bo in 1999 met ’t Hof startten. Het Hof van Zeeland was een legendarische kroeg die tot in de randstad bekend was, zoals Kaffee ’t Hof dat op zijn beurt ook is, niet in de laatste plaats door de bands die er regelmatig optreden. In het Hof van Zeeland werd behoorlijk op de pof gedronken en Aad stelde sommige klanten op speciale wijze te boek. Je had VLBP, een acroniem voor Vreselijk Lelijke Bril (met) Pijp, maar de meest intrigerende biesmak was toch wel “De laatste trein”. De desbetreffende poffer werd na stevige inname altijd een beetje melancholisch en zei dan vaak dat hij de laatste trein gemist had. Als hij tegen zijn theewater aan zat, konkelfoesde een intimus dan gemelijk dat het slim was om een taxi te bestellen zodat de laatste trein haalbaar was, maar die overdrachtelijke zin schoot tekort.

Aan de andere kant van het Hof van Zeeland zat in die tijd ’t Eethuisje van Trudie en je kon aan de bar van het Hof eten bestellen dat vervolgens via een doorgeefluikje de plaats van bestemming bereikte. Het verhaal gaat dat er op enig moment iemand een frites speciaal bestelde, maar dat die bestelling om wat voor reden dan ook niet doorkwam. Afijn, toen Joel in 1978 het pand verbouwde tot de eerste shoarmazaak van Middelburg, Har Massada, werd het doorgeefluikje weggewerkt nadat het stoffelijk overschot van een frites speciaal met fluwelen handschoenen was aangepakt.

Op koninginnedag 1978 openen Patrick en Marianne Castelijns restaurant La Casteliëre in het ter aarde bestelde Tognog. La Casteliëre maakte furore in de Nederlandse restaurantwereld, want Patrick kookte volgens de nouvelle cuisine en dat was nieuw in kikkerbillenland. Bovengetekende smaakte het genoegen er, met vriend Kees, als één van de eersten te eten en het was als het spreekwoordelijke engeltje. Toen Patrick en Marianne, inmiddels goede vrienden, hun zaak in 1985 naar Hoogerheide verhuisden, verhuisde ik mee en samen met Fransoos Patrick vertaalden we daar zijn culinaire herinneringen “De smaak van het geheugen en het geheugen van de smaak” uit de landstaal. Hayo heeft in de loop der jaren ook een goede naam opgebouwd met zijn bonne cuisine en wat dat betreft is de tijd van konkelfoezen in Kaffee ’t Hof geschiedenis geworden. De hangouderen hangen niet langer aan de bar en de laatste trein is al lang geleden vertrokken. Het doorgeefluikje in ere herstellen is ook geen optie, want men laaft zich toch het beste het dichtst bij de bron – waarvan akte.

Barcodes: Naar de Chinees?

Een maand geleden las ik op de website van een makelaar dat de twee panden van Chinees-Indisch restaurant Nan King op de Varkensmarkt in Middelburg al enige tijd te koop staan. Dat moest ik even goed tot me door laten dringen. Dat zaken worden verkocht is natuurlijk niets bijzonders maar als Nan King verdwijnt betekent dat het einde van 56 jaar horecageschiedenis. Voor zover ik weet is deze zaak de oudste nog bestaande Chinees van de stad. De zaak werd in 1959 geopend door de familie Fu, als opvolger van restaurant Shanghai, dat drie jaar eerder op die plek werd gestart door ene S.J. Wu uit Den Haag. Je kunt wel stellen dat Nan King een pioniersrol op dit gebied vervulde. Andere gekende Chinese restaurants in Middelburg volgden namelijk pas een paar jaar later. Hong Kong (op de bovenverdieping van De Vriendschap op de Markt) begon in 1965, Kota Radja aan de Vlasmarkt in 1967, Au Paradis Chinois op de Pottenmarkt in 1972 en Tah-Xin, ten slotte, startte pas in 1982, in het pand van het voormalige Nederlands Koffiehuis op de Markt.

Kort na het bezoek aan de makelaarswebsite stuurde iemand ons een foto van een papiertje op de deur van Indonesisch restaurant Surabaya in de Stationsstraat. Op dat papiertje lieten Ernst en Netty van Toll weten dat zij, na de zaak dertig jaar geëxploiteerd te hebben, met pensioen gaan. Dat is hen uiteraard van harte gegund, maar opeens begon ik me af te vragen hoeveel traditionele Aziatische restaurants er nog zijn op Walcheren. Met traditioneel doel ik op zaken die behalve van klanten die maaltijden komen afhalen ook nog kunnen bestaan van mensen die ter plekke komen eten en niet op de zaken die het van modernere concepten moeten hebben, zoals van diverse wokvarianten volgens het ‘all you can eat-concept’. Die vraag kwam bij me op omdat ik nog maar zelden mensen hoor zeggen dat ze een avondje uit eten zijn geweest bij de Chinees. De laatste keer dat ik zelf aan tafel zat bij het type zaak dat ik voor ogen heb moet een jaar of vijf geleden zijn geweest, toen we met de hele familie naar New China Garden in de Badhuisstraat in Vlissingen gingen. We smulden er van gerechten die warm werden gehouden op van die rechthoekige waxinelichthouders. Na het eten was ik bijna geneigd om aan de ober te vragen waarom ik deze keer geen papieren minilantaarn in een doosje kreeg. Dat idee.

Toen we hier op het terras over kletsten werd ik er fijntjes op gewezen dat er nog genoeg van zulke zaken bestaan, onder meer in Domburg en Souburg. Die zaken schijnen nog steeds genoeg mensen te trekken die ook ter plekke komen eten. Dat zijn niet alleen toeristen. Ik ga daar de komende tijd eens wat beter op letten. Ik geloof het weliswaar meteen, maar toch is er iets dat me zegt dat ‘de oude Chinees’ aan het verdwijnen is, door concurrentie van nieuwe concepten, bezorgdiensten en keukens uit andere landen. Zo veel als er ooit waren zijn er in ieder geval niet meer.

Barcodes: Onontkoombare ode aan ’t Koffiehuis

“Het Koffiehuis ademt zwaar en moedeloos. Daar staat het nu, in de schaduw van het gemeentehuis, verscholen, verveloos en verlaten, geen waard en geen gasten. Een Palmbier- reclame veinst gastvrijheid. Maar maanden geleden sloot het horecabedrijf in het dorpshart zijn deuren. Onvoorstelbaar eigenlijk” Zo begint Jan Kaland’s prachtige “Klaaglied om ’t Koffiehuis” en daar werd ik wel even stil van. Vrijwel tegelijkertijd besloot ik dat een ode aan ’t Koffiehuis voor mij onontkoombaar was – het is toch onbestaanbaar dat een zaak met zo’n rijke geschiedenis niet langer bestaat. De geschiedenis begint als Bart Dikstaal in 1801 een voormalig koetshuis aan de Markt koopt en er een koffiehuis in opent. Dikstaal had, als voormalig eigenaar van het Kasteel van Batavia, ervaring in gastheerschap dus het feest kon beginnen – het feest dat door de eeuwen heen in Westkapelle vooral tijdens de kermis gevierd wordt.

We pakken de draad weer op op 1 december 1927 als Willeboord Westerbeke (Boordje de Kroeper) en Pieternella Brasser (Piete Semijn) hun intrede in de zaak doen. Willem “de Redder” Gabriëlse schrijft in zijn ’T oude Westkappelse leefpatroon dat de opslagplaats van ’t Koffiehuis tijdens de kermis dienst deed als bierkot voor de ringrijders die men steeds vaker “Wij slapen vannacht in ’t bierkot, in ’t bierkot bij de geit” kon horen zingen naarmate er meer van de sukerkom werd gesnoept. Boordje de Kroeper moest in 1944 de oorlogsschade die ’t Koffiehuis had opgelopen repareren, wat hij ook, zij het provisorisch, deed en ging nadat de dijk dicht was weer open. Maar dat was buiten de waard gerekend, omdat het pand geslecht werd voor de aanleg van het marktplein en, zo bleek later, het nieuwe stadhuis. In 1948 heropende hij echter een splinternieuw Koffiehuis aan de Markt, maar Boordje liet de zaak over aan zoon Jôôs en schoondochter Kee Verhulst – zelf richtte hij zich op zijn garage, benzine-, auto-, fietsen- en taxibedrijf. Een hele mond vol, maar vooruit met de geit – de vooruitziende blik van Boordje zag dat het goed was.

Na Jôôs en Kee kwamen achtereenvolgens Joost en Wanne Cijsouw, Piet en Suzie Huibregtse en Sjaak en Joke Mekes in de zaak. ’t Koffiehuis was nog steeds eigendom van de familie Westebeke in de persoon van Jôôs’ dochter Adriana en echtgenoot Rob van Hoepen die echter in ’t Raedthuijs zaten en daar de handen vol aan hadden. Hun zoon Rudi zat nog even in ’t Koffiehuis, maar dat was slechts van korte duur. Jan Kaland schrijft in zijn klaaglied dat er daarna “een reeks goedwillende maar gemankeerde horecaffers volgde”, maar dat het achterstallig onderhoud groeide tot de zaak in 2013 de deuren sloot. Jan schrijft in zijn laatste regels: “Nu staat een grijze Westkappelaar, met trek in een biertje en de charme van een schone waardin, op de hardstenen stoep van het Koffiehuis en leest op raambiljetten dat je het kunt huren als je een 06-nummer belt.” Ik hoop dat er snel iemand belt en het klaaglied van een happy end voorziet.