Barcodes: De Barbier van Bekerke

1941326_279099078921680_1717589297_oEen echte Bekerkenaar zal je enigszins geamuseerd aankijken als je met hem een afspraak wil maken in café Juliana. “Bij Sies bedoel je?”, is dan met een zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het antwoord, want de Bekerkenaars spreken nog steeds hun eigen taal. Sinds nonkel Sies en tante Marie Herwegh-Simpelaar op zaterdag 13 september 1958 het café overnamen van Janis Simpelaar, doet Juliana in de daarop volgende jaren geleidelijk troonsafstand ten gunste van Sies. Het café aan de Dorpsstraat beschikt over een rijke geschiedenis en heet van 1901 tot 1950 – in dat jaar verandert Simpelaar de naam – Wilhelmina; de oranjekoorts zat er in Bekerke al vroeg in.

De transformatie van Wilhelmina naar Juliana markeerde tegelijkertijd de transformatie van het oude- naar het nieuw gebouwde pand waar het café nu nog steeds in gevestigd is. In het oude pand (verwoest in W.O. II) zat al een herberg in 1730, het jaar waarin Tobias de Potter zich in het dorp vestigt – hij is naast herbergier tevens chirurgijn, barbier en haarsnijder.

De Potter sluit in 1734 een contract met de kerkenraad van Bekerke waarin hij belooft voor 7 pond Vlaams per jaar alle armlastigen van het dorp “’t zy groot of klein, jong of oud, te cureeren of genezen alle ziektens, krankheden, wonden en breuken aan eenige Ledematen des Lichaams, dat God verhoeden wil, en verder den baardt te scheeren van alle manspersonen, die op den armen zijn vervallen, haar hayr te snyden, alsmede van alle kinderen, die op onze armen zijn vervallen.” Daarbij ontving De Potter extra geld, wanneer hij patiënten visiteerde die meer dan een uur gaans van het dorp woonden – kilometervergoeding of rekeningrijden avant la lettre dus. De barbier van Bekerke kreeg op een gegeven moment een conflict met de kerkenraad, omdat zijn herberg ook op zondag geopend was – de god Bacchus op de dag des heren dienen was in de 18de eeuw voor de bevindelijken ook al een heikel punt.

In de 19de eeuw fungeerde de herberg – zoals dat op meer dorpen in het hart van Walcheren voorkwam – ook als gemeentehuis; verschillende advertenties uit die periode spreken afwisselend van stadsherberg, gemeenteherberg of gemeentehuis. Zoals eerder vermeld krijgt het pand pas in 1901 een naam als Willem Corbijn er zijn café annex winkel Wilhelmina opent. In 1955 strijken Sies en Marie Herwegh uit St. Jansteen op Walcheren neer om een strandtent in Valkenisse over te nemen die Sies in een interview uit de PZC van 25 mei 1975 omschrijft als “een royaal konijnenhok”. In 1958 nemen ze ook café Juliana over – hun dorpsgenoten kijken eerst de kat nog een beetje uit de boom, maar schoorvoeten verandert al snel in de deur plat lopen.

Hoewel nonkel Sies en tante Marie de 21ste eeuw niet hebben mogen meemaken, zijn zowel die eerste strandtent, Paviljoen Valkenisse, als café Juliana nog steeds des Herweghs – hun kinderen Adrie, Leo en Tilly bewaken het erfgoed. Je hebt geen Bob nodig als je naar Sies gaat – de bushalte lonkt naast de deur.

Barcodes: Knokken met scherpe piepers

Korte_Noordstraat_1890-1900Je hoort mensen het wel eens verzuchten: ‘Dat het zo vaak raak is tegenwoordig, en dat de wereld met de dag gewelddadiger wordt.’ Soms gaat iemand zelfs zo ver te stellen dat er tegenwoordig veel sneller naar wapens wordt gegrepen dan vroeger, als er wordt gevochten. Als je kijkt naar al die kiekjes van vroeger ben je geneigd het te geloven. Je ziet immers vooral poserende mensen en lieflijke taferelen. Als je echter wat dieper in de krantenarchieven duikt leer je dat de schijn bedriegt. Vroeger ging het er minstens net zo ruig aan toe als nu, misschien nog wel veel ruiger.

Neem nu dat bericht in de Vlissingse Courant van 9 maart 1892. Er wordt melding gemaakt van “Vlissingsche jongelui die er vermaak in schijnen te hebben Zondagsavonds de boel op te scheppen in Middelburg”. Tot zover niets nieuws, maar de krant vervolgt: “Ze maken dan lawaai, zoeken ruzie in de kroegen en worden ten laatste handgemeen, waarop sommigen hunner zich reeds voorbereid hebben, door ijzeren staven bij zich te steken, die zij door middel van een touw aan den pols bevestigd in hun mouwen verborgen houden om ze bij vechtpartijtjes te gebruiken.” De toevoeging dat het ‘de politie gelukte de belhamels beet te krijgen’ geeft het bericht nu een onschuldig karakter, maar reken maar dat er gewonden vielen door die ijzeren staven. Het escaleerde flink, daar in de Gravenstraat.

Nog gekker is het bericht in de Middelburgsche Courant van 16 januari 1919. Na een feestje in het café het Maastrichts Bierhuis op de Dam kreeg een groep dronken soldaten onderling ruzie op straat, waarbij messen werden getrokken. Naar een oproep van de politie om zich te verspreiden werd niet geluisterd. De politie trok daarop de sabel, waarna, zo schrijft de journalist, ‘vele zeer harde klappen vielen’. Daar bleef het niet bij. Een paar soldaten dreigden dat zij ‘scherpe piepers’ zouden gaan halen en voegden daad bij woord. Niet veel later werden er bij de Concertzaal inderdaad zeven schoten gelost. Of daar ook gewonden bij vielen wordt niet vermeld, maar dat het géén lieflijk tafereel was staat vast.

Als derde en laatste voorbeeld een bericht uit de Zierikzeesche Nieuwsbode van 28 april 1869. Daarin wordt geschreven over een groep van wel 600 jongens op de Markt in Middelburg, die met ernstige vechtpartijen ‘de geheele stad in opschudding brachten’ en die avond een krijgsman half dood sloegen met een wandelstok. Deze raddraaiers zongen doorlopend ‘1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, Waar zijn de meisjes van Perdamme gebleven?” De heren waren boos over de sluiting van een ‘rendez-vous’ in Perdamme (het huidige Brigdamme) en de ondervraging van 22 ‘fatsoenlijke burgerdochters’ door de politie. Dat het ging om de sluiting van een illegaal bordeel laat zich makkelijk raden.

Het nieuws van weleer leert je keer op keer dat sommige dingen van alle tijden zijn. Gewapende knokpartijen dus ook. Dat dit soort nieuws ons lang niet altijd bereikt wist de journalist van toen ook al. Hij sluit af met de woorden:

Wat daar verder is geschied, Weten alle menschen niet

Barcodes: De weg naar het tafellaken

Het valt moeilijk te achterhalen door wie en wanneer het woord horecabaron werd gemunt – het was er op enig moment en duikt sindsdien frequent op in de media. De eerste horecabaron in Middelburg was eigenlijk Le Baron Chassé, een logement dat begin negentiende eeuw gevestigd was in de Gortstraat, maar deze edelman voldoet niet aan het criterium en is wellicht stof voor een andere column. Van Dale geeft aan dat een baron, als tweede lid in een samengesteld zelfstandig naamwoord, een economisch machtig man is op het door het eerste lid genoemde terrein. Wanneer die economische macht vertaald wordt in het bezit van een behoorlijk aantal zaken, wat nu vaak het geldende criterium voor een horecabaron is, dan kan Middelburg door de eeuwen heen bogen op nogal wat horecabaronnen. In de negentiende eeuw waren dat Leendert Munter – hij had het Bierhuis Herenstraat en zat verder in Even Buiten, Minderhoud, Het Oude Hof van Zeeland en De Witte Leeuw – en Franciscus Gerardus Oudens die de scepter zwaaide in het Huys van Domburgh, St. Joris, Het Wapen van Rotterdam en Het Zeeuwsche Bierhuis. Aangezien lijstjes, tegenwoordig net zo populair als mooie meisjes, per definitie saai en plat getreden als een oud trappenhuis zijn, lijkt het me beter om er een horecabaron uit te lichten.

In de jaren vijftig van de vorige eeuw had Adrie de Pree een motor- en rijwielhandel in de Zusterstraat in Middelburg. Aangezien hij een vriend van mijn vader was, heb ik menig verjaardagsfeestje bij oom Adrie en tante Fien gevierd – zoon Ad was een leeftijdsgenoot en vriend van het eerste uur. Adrie dacht wat je nu branche overstijgend zou noemen en zag de mogelijkheden die de horeca bood. In vier maanden tijd verbouwde hij een onbewoonbaar verklaard pand aan de Nieuwedijk in Vlissingen en op 9 december 1960 opende daar de Anja Bar.

Toen bakker Van der Welle, die mijn kinderhand veelvuldig met boluspruum gevuld heeft, zijn zaak in de Zusterstraat in 1964 te koop aanbood, hoefde Adrie niet lang na te denken en schafte het erf van zijn bijnabuurman aan. Nog dat zelfde jaar opende hij de Alassio bar in het pand; de start van zijn Middelburgse baronie was een feit. Aangezien de familie Van Hese in de jaren zestig bijna iedere zomer in Varigotti aan de Ligurische kust kampeerde, werd er op verzoek van Adrie een keur aan parafernalia aangeschaft van Alassio en San Remo – we waren er immers toch. In vijf jaar tijd werd Adrie eigenaar van nog vijf zaken in Middelburg, te weten de San Remo Bar en Old Dutch aan de Pottenmarkt, de Amigo-bar in de Reigerstraat, de Palladium-bar aan het Kerspel en ’t Sincken Tooghje (de Zinkenbak voor intimi) in de Beddewijkstraat. Vanzelfsprekend zijn er nog horecabaronnen geweest en zullen er wellicht nog horecabaronnen komen. Hun economische macht c.q. de kwantiteit van het aantal zaken wordt echter in hoge mate bepaald door de vraag of ze het servet ontgroeien op weg naar het tafellaken.

Nieuw uiterlijk voor Middelburg Dronk

De afgelopen week zijn we druk bezig geweest om Middelburg Dronk te voorzien van een nieuw en fris uiterlijk. Hoewel er al een hoop werk is verzet moet er nog genoeg gebeuren. Zo is de website nog niet volledig geoptimaliseerd voor mobiel gebruik en zullen een aantal stijlelementen nog moeten worden aangepast. Wanneer de nieuwe stijl af is zal deze uiteraard ook worden gebruikt voor Vlissingen en Veere Dronk.

Met dit nieuwe gezicht hebben we geprobeerd om het navigeren binnen de website voor bezoekers makkelijker en voor de redactie het bewerken eenvoudiger te maken.

Heb je vragen of goeie ideeën, plaats dan een reactie of mail naar thomas@dronk.org

Barcodes: Dag Disco

Een onderzoek van Van Spronsen & Partners Horeca-advies wond er geen doekjes om, in september: het gaat slecht met de discotheken in Nederland. Tussen 2004 en 2013 daalde het aantal met 36%, van 355 naar 226 bedrijven. De PZC schreef eind 2011 al eens dat het in Zeeland niet anders was: ook daar halveerde het aantal zaken binnen 15 jaar. Anno 2014 heb je op Walcheren eigenlijk alleen nog de jonge Club Bellamy in Vlissingen. De mist rondom de Hooizolder is nog niet opgetrokken. Hoe anders was in de jaren 80 en 90, met een gevarieerd aanbod van zaken als Cosmo, Stadsdanszaal, Cheesy en Veronica. Ik denk er nog vaak met enige weemoed aan terug. De eerste keer was misschien nog wel het mooist.

800px-Cheesy_Kaasboerweg_2_Biggekerke_met_eigenaar_Piet_Regoort,_foto_Jaap_Wolterbeek_ca._1985

Die avond, in maart 1984, mocht ik voor het eerst naar een echte discotheek. Op mijn 13e verjaardag zou ik dan eindelijk een keer disco Cheesy, bij evenementencomplex De Kaasboer in Biggekerke bezoeken met een paar vriendjes. We zouden gebracht en gehaald worden. De avond bracht niet wat ik ervan gehoopt had, het liep zelfs uit op een lichte teleurstelling. Het begon al bij de deur. Daar stond -in mijn herinnering- een gorilla van een kerel. Over onze leeftijd deed hij niet moeilijk, over onze kleding des te meer. Ik had voor die avond een trainingsjasje uitgekozen als trui maar daar kwam ik niet mee weg. De portier vond dat die ook uit moest. Tegenstribbelen was geen optie. Zo stond ik daar opeens, letterlijk in mijn hemd gezet. Mijn meest verlopen hemd ook nog.

Het bestellen van drankjes verliep ook uiterst klungelig. Bessen-jus wilde we graag eens proberen, daar bestelden we er dus dapper vier van. Dat we daarmee meteen ons budget voor die avond hadden verbruikt hadden we pas door na het betalen. Ik geloof niet dat ik later nog vaak uit zo’n warm glas heb gedronken. We hielden onze longdrinks natuurlijk angstvallig vast, die twee uur dat we binnen waren. En maar voorzichtig nippen. Hadden we maar bier gelust. Dan hadden we ons een stuk gemakkelijker gevoeld waarschijnlijk. De climax kwam toen rond 23.00 uur de DJ omriep dat mijn vader bij de deur stond te wachten. Of we ons maar even wilden melden. Heus, dan wil je het liefst door de grond zakken.

Uiteindelijk waren we net zo laat thuis als op een doordeweekse avond, en hadden al die oudere meiden ons niet eens zien staan. Maar die maandag op school vertelden we uiteraard wél de grootste verhalen. We vertelden over het bezoek aan De Kaasboer alsof het een routinekwestie was geweest, alsof we aangeschoten hadden staan flirten met allerlei Walcherse schonen. Onze wraak kwam pas een jaar later, toen we weer eens gingen. We hadden geleerd van onze fouten. We gingen op de fiets, met zelfverdiend geld en met kleding aan onze lijven die we niet bij de deur hoefden uit te trekken. Dat scheelde een slok op een borrel. Ons uitgaansleven was begonnen…