Kroegpraat: Van Bimmel naar Kreta

De geschiedenis van een pand is vaak een verhaal met haken en ogen. Zo trouwde de grootvader van Rinus Bimmel in 1902 met een winkeliersdochter. Heel wat anders dan een winkeldochter. Samen beginnen ze een winkel in grutterswaren aan de Dorpsstraat 7 in Oostkapelle. In 1929 komt Rinus’ vader in de zaak, in 1941 zijn broer en Rinus komt in 1951 ook in de zaak.

Inmiddels vaart de zaak onder de Végé-vlag en verandert gaandeweg in een supermarkt. De kleine middenstand krijgt steeds meer klappen en in 1977 moeten de gebroeders Bimmel de zaak van de hand doen. Rinus zoekt ander emplooi, maar verzamelt in de loop der jaren allerhande winkelspullen. Wanneer hij met pensioen gaat opent hij in zijn tuin de zogenaamde ‘Wienkel van Bimmel’ waar al die gespaarde spullen een plaatsje krijgen. Rinus blijft eigenlijk zijn hele leven winkeltje spelen. Op 15 maart 1978 openen El en Jaap Koelewijn café-restaurant Elja – ‘what’s in a name’ – in het pand en nog datzelfde jaar openen ze ook strandpaviljoen De Branding, nu strandpaviljoen Berkenbosch. Ze blijven tot 1985 in Elja en verkopen dat jaar de zaak aan P. Markusse. Markusse opent op 8 februari van dat jaar zijn zaak en noemt hem Dorpszicht. Na twee jaar komt Adrie Dagevos, later uitbater van de Belgische Loodsensociëteit in Vlissingen, in de zaak en hij wordt op zijn beurt in 1990 opgevolgd door Henk Ossewaarde en Yvonne de Haan.

De foto bij deze aflevering van Kroegpraat, die Wim Helm op 12 mei 1991 maakt, laat van hun biertjes genietende ringrijders zien. Het tafereel zou echter ook plaats hebben kunnen vinden in café De Muizeval van Piet den Hollander aan de Dorpsstraat 3 waar ook weleens een koele blonde de kelen smeert. Piet heeft het pand eigenhandig tot café verbouwd en verkoopt zijn negotie, niet het pand, in 2000 aan Jaap Sturm (Baas Jaap) van Sturm en Dekker. Baas Jaap’s dochter Miriam en Jeroen Roose openen Italiaans restaurant La Piccola Mondo in het pand, maar dat is een ander verhaal. Terug naar Dorpszicht dat Henk Ossewaarde en Yvonne de Haan in 1997 van de hand doen. De heer Kourtakis, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in het bezit van de Griekse nationaliteit, is de koper en hij geeft zijn restaurant de naam Kreta. Misschien is hij dus een Kretenzer. Helaas weet ik weinig tot niets van de heer Kourtakis, behalve dan dat zijn voorletter een A is. Misschien komt Veere Dronk via deze Kroegpraat meer aan de weet.

Op enig moment neemt Marja Davidse Kreta over van de heer Kourtakis, wellicht in 2006, want in dat jaar start de Facebook-pagina van ‘Grieks Restaurant Kreta te Oostkapelle’. Zo blijft de geschiedenis van het pand een zaak met haken en ogen. Van Bimmel naar Kreta is dus eigenlijk van Bimmel naar Davidse, want zij zit nog steeds in haar restaurant. Je schijnt er uitstekend te kunnen eten en dat ga ik, wind en weder dienende, in de komende lente zeker een keer doen. Het is altijd goed toeven in Oostkapelle.

Kroegpraat: Je reinste linke soep

Ergens iets van vinden is nooit zo moeilijk. Je bent voor of tegen een bepaald besluit, je vindt iets mooi of niet. Maar als je probeert zo neutraal mogelijk te zijn en een mening te vormen op basis van argumenten van voor- en tegenstanders van een bepaald onderwerp, dan is dat ergens iets van vinden opeens niet zo makkelijk meer. Neem nu de recente discussies over de sluitingstijden van de horeca op Walcheren. Die worden in Vlissingen en Middelburg, bij wijze van proef, voor de duur van respectievelijk een jaar en zes maanden verruimd. Het is zo’n onderwerp waar in ieder café regelmatig over wordt gesproken aan de bar. De een is tegen alle vormen van overheidsbemoeienis, de ander wijst juist op de voordelen van regulering. Zo simpel als het lijkt is het allemaal niet. Het gaat over jongeren die veel later op stap gaan dan vroeger. Het gaat over veiligheid, omzetten en inkomstenderving. Over concurrentie, politie-inzet, en de gunfactor. Over vrijheid, jaloezie en politiek. Over regeltjes, overlast en arbeidsomstandigheden. Over beleving, vertrutting en dorst. Als je het zo opsomt klinkt het allemaal wat overdreven, maar het zijn allemaal subthema’s die ik voorbij heb horen komen aan de toog. Probeer er dan nog maar eens iets van te vinden op basis van goede argumenten. Ik kijk in ieder geval wel uit. Als ik dat zou willen zou ik het naadje van de kous moeten weten, maar eerlijk gezegd vind ik de kous als geheel al meer dan voldoende. Er zijn eenvoudigweg te veel partijen en factoren die een rol spelen.

Dat neemt niet weg dat ik me over het gehele proces keer op keer verbaas. Dat de kwestie al jaren speelt is bekend, maar juist daarom was het best opmerkelijk dat de proef opeens werd aangekondigd en al zo snel gestart mocht worden. Opmerkelijk was ook dat de Middelburgse burgemeester in aanloop naar het besluit stelde dat er op Walcheren te weinig politie beschikbaar is om de sluitingstijden van Middelburg en Vlissingen gelijk te kunnen laten lopen. Grappig was dat kort na de bekendmaking van de proef in Middelburg (‘uitloop’ in cafés tot 3.00 uur in het weekend) Vlissingen bekendmaakte een proef te starten met openingstijden tot 5.00 uur. Daarmee leek dat politieprobleem sowieso niet meer aan de orde te zijn. Maar vorige week nam het verhaal opnieuw een wending. De proef is weliswaar niet van de baan in Middelburg, maar hij gaat nog niet van start op 1 april, zoals eerder werd aangekondigd. En ondernemers die langer open willen blijven moeten eerst een concreet plan indienen waarin staat hoe zij overlast denken te gaan voorkomen.

Het doet je een beetje duizelen allemaal, of je nu een neutrale partij denkt te zijn of niet. Om het weer een beetje luchtig te maken is het dan wel aardig om te kijken hoe dat vroeger ging. In een Middelburgse verordening uit het jaar 1754 kom je in ieder geval wel duidelijkheid tegen. Zo werd het ‘alle groote en kleine Herbergiers en Tappers binnen die Stad’ bevolen dat ‘zy gedurende den Winter des avonds voor negen en des Zomers voor tien uuren hunne Huizen moeten sluiten … Tot bewaaring van de Ruste en voorkoming van alle onordentlykheden’ uiteraard. Maar wat wil je ook? Toen schuimden ’s avonds zielverkopers (ronselaars) van de VOC de straten nog af. Je reinste linke soep.

Kroegpraat: De meissen van Jan Klant

Het behoeft geen betoog dat vriendschap een hoog goed is. Vriendschap werd vaak gedeeld in een herberg of café dat zijn naam eer aan deed en nog steeds doet. Kijk maar naar café-restaurant Vriendschap aan de Middelburgse Markt waar men gezien is en wil worden. Ik richt me vandaag echter niet op Middelburg, maar op Westkapelle. Rond 1860 openden Jakob Roelse en echtgenote Flora Louwerse een herberg annex winkel aan de Zuidstraat. De zaak kreeg de naam, je voelt het al aankomen, de Vriendschap. Ze bleven zestien jaar in de zaak en vertrokken toen naar Montfoort waar ze een herberg hadden overgenomen. In 1876 werden Willem den Hollander en echtgenote Kornelia Adriaanse de nieuwe eigenaren van de Vriendschap. Wanneer zij in 1888 het veld aan de Zuidstraat ruimden, brak het tijdperk Kaland aan, een tijdperk waaraan geen einde leek te komen.

In 1887 trouwde Jan Kaland met Mientje Verstraate en nauwelijks een jaar later zaten ze in de Vriendschap. Jan Klant, zoals hij op Wasschappel werd genoemd, had ook één of meer koeien, die hij achter de herberg stalde. Zo zag men in de Zuidstraat vaak een koe de Vriendschap in stappen, niet voor een glas melk, maar omdat de stal riep. Jan had zo te zeggen zijn koetjes op het droge. Toen Jan in 1926 op 65-jarige leeftijd overleed, zetten Mientje en haar dochters Lourina en Mientje de zaak voort. In 1937 stierf Mientje Verstraate op 73-jarige leeftijd en stonden Lourina en Mientje er samen alleen voor. Maar de ‘meissen van Jan Klant’ waren niet voor een kleintje vervaard. Het waren meiden die van aanpakken wisten en dat was maar goed ook, want toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, brak ook in Westkapelle de hel los.

De Vriendschap werd in 1944 met de grond gelijk gemaakt en Lourina en Mientje openden een noodcafé in een houten barak, die tevens dienst deed als kantine van Rijkswaterstaat. Het noodcafé stond ongeveer op de plaats waar nu het Polderhuis, het museum met de meeste vaste klanten ter wereld, staat. Op 15 oktober 1956 was het noodcafé verleden tijd, want op die dag werd een splinternieuwe Vriendschap geopend op het adres Zuidstraat 113. Het feest en de mokjes jonge klare waren niet van de lucht.

Ik weet niet of het te maken had met een minder wordende gezondheid, maar in 1962 besloten de gezusters Kaland een beheerder aan te nemen, Middelburger Pieter van Schaik. Zes jaar later verwisselde Lourina het tijdelijke voor het eeuwige. Ze werd 68 jaar. In 1971 verkocht Mientje Kaland de Vriendschap aan Jacobus Wisse. Aangezien Wisse een winkel in textiel in het pand begon, verviel de horecafunctie. Het hemd is voor sommigen nader dan de rok. De meissen van Jan Klant trouwden nooit. Ze hadden genoeg aan elkaar en geen behoefte de Vriendschap te delen. Het waren sterke en pronte wuven tot de tand des tijds aan hen begon te knagen. Mientje overleed in 1997 op 92-jarige leeftijd, de gezegende leeftijd der sterken.

Kroegpraat: Naar Bommel om Huib en Willem te zien

Marinus Nijhoff’s dichtregel ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien’ draag ik sinds mijn schooldagen met me mee. Later kreeg de regel een nieuwe dimensie toen er in 1993 aan de Markt in Middelburg een café met de naam Bommel werd geopend. Hans de Graaff, een echte Olie B. Bommel-fan, gaf de zaak de naam. Helaas overleed Hans een paar jaren later aan de gevolgen van een motorongeluk. Sindsdien is er elk jaar een motortocht die de herinnering aan hem levend houdt. Na Hans kwamen Ans en Rogér Mastbooms in de Bommel. Ans kende ik als fanatieke rugbyster van Oemoemenoe, die wel eens een biertje in Seventy Seven deed. In die tijd werkte Willem Nieuwdorp in Sev, maar hij ging later in de Bommel werken, net als Huib Labeur. Huib en Willem nemen in 2009 de Bommel over en sindsdien ga ik naar Bommel om Huib en Willem te zien.

Oudere Middelburgers zoals ik weten dat Bommel sinds mensenheugenis de naam St. Joris had. De eerste, bekende eigenaar was Adriaan Westdorp. Hij zat in 1779 in St. Joris en verkocht zijn herberg aan de ‘Groote Markt op de hoek van de Helm’ voor 1100 pond Vlaams (ongeveer 198.000 euro). Na Westdorp volgde een rits eigenaren, te veel om op te noemen, dus we pakken de draad weer op in 1947. In dat jaar werd Piet Wanjon, een Souburgse achternaam bij uitstek, eigenaar. Wanjon was eerder beheerder van Hotel Poelman tegenover de Reutel in de Stationsstraat. Piet Wanjon had de bijnaam ‘Piet Bus’, omdat hij vaak buitenlandse bustoeristen zijn zaak binnen wist te lokken met de regel: ‘Very good tea and coffee, over there please’. Het was een man met een missie. Cees Mulder werd in 1964 eigenaar van St. Joris. Ik heb hem heel goed gekend. Je kon hem schilderen aan de stamtafel van Suisse, ook aan de Markt, waar Lo Lagaaij de scepter zwaaide. Bij Suisse was ik kind aan huis, want het stond een paar panden verder dan mijn geboortehuis op Markt 61, boven café Juliana. Met zoon Loe Lagaaij haalde ik wel eens kattenkwaad uit en dronk ik ook mijn eerste biertje. In de kelder van Suisse dronken we soms de kontjes uit flessen Oranjeboom. Sindsdien beviel het merk Oranjeboom me steeds minder en minder. Mulder hield wel van een drankje, maar maskeerde dat door zogenaamd mineraalwater te drinken dat vergezeld was van een fikse tic wodka. Suisse had een rijkelijk gevulde stamtafel waar vooral op donderdagen en in het weekend stevig werd getafeld. Aangezien vriendin Ans Parinussa er werkte, bleef ik op de hoogte van wat er zich in Suisse afspeelde.

Huib en Willem spreek ik vrij regelmatig, vooral ’s morgens vroeg als ik terug kom van mijn dagelijkse wandeling door de stad. Wij zijn de stad en weten qua horeca van de hoed en de rand. Als ik om een nieuwtje of biertje verlegen zit, ga ik naar Bommel om Huib en Willem te zien.

Kroegpraat: Bunkeren in Buttinge

Een bestuurlijke herindeling hangt als een dreigend wolkendek boven onze provincie. Er wordt volop gepredikt voor eigen parochie en de werkelijkheid wordt niet zelden door waarachtigheid ingehaald. Het Middelburgse Tweede Kamerlid van de PvdA oppert dat er één gemeente Zeeland moet komen. Het is geen keuze waarvan mijn hoofd in de wolken raakt. Nee, dan zou mijn keuze eerder één gemeente Walcheren, Beveland (inclusief Schouwen-Duiveland en Tholen) en Zeeuws-Vlaanderen zijn. Ik noem maar een zijstraat.

Aangezien de Rijksoverheid steeds meer taken en plichten naar gemeenten delegeert, kun je stellen dat de provincie als bestuurslaag zijn langste tijd heeft gehad. Afijn, gemeentelijke herindelingen zijn eigenlijk van alle tijden. Ze zijn niet beperkt tot deze en voorgaande eeuw. De eerste gemeentelijke herindeling had plaats op 29 december 1815. In herberg het Land van Belofte, niet te verwarren met Lant van Belogte, in Buttinge zetten de schouten van respectievelijk Buttinge, Grijpskerke en Hoogelande hun handtekening. Vanaf die dag horen Buttinge en Hoogelande bij het grijpgrage Grijpskerke. In 1785 koopt Marcus de Moor voor ruim 90 pond Vlaams (ruim 16.200 euro) een molen met huis aan de Middelburgseweg in Buttinge. Hij wordt naast molenaar ook herbergier en geeft zijn herberg de naam het Land van Belofte. Roelof Smit koopt de molen en herberg in 1791 voor 220 pond Vlaams. Tel uit je winst Marcus de Moor. Smit gaat drie jaar later op de fles en de zaak wordt per decreet verkocht door de ‘Bestuurderen der Stad Middelburg’. Wellicht is Buttinge een stadsambacht van de gemeente Middelburg.

Hubregt Erdecaing koopt het complex voor 85 pond Vlaams en een tijdje later koopt Pieter de Koning zich voor de helft in. Er kan dus weer gebunkerd worden door de komende en gaande man onder Buttinge. In 1797 wordt Anthonij de Wind, koopman en gemeenteraadslid van Middelburg, eigenaar. Hij zal zelf wel niet gemalen of geherbergierd hebben. Drie jaar later wordt Cornelis Krijger eigenaar, maar hij verkoopt de zaak nog het zelfde jaar door aan Gerard Ramond. Ramond heeft eerder molen De Perre in Oost-Souburg uitgebaat in combinatie met de herberg ’t Molentje. Hij plukt nu de vruchten van deze combinatie in Buttinge tot hij tussen 1808 en 1810 stopt als molenaar. Ramond is de laatste, bekende eigenaar van het Land van Belofte, maar de herberg heeft zeker nog tot ongeveer 1840 bestaan. Wie weet kom ik ooit nog eens achter de exacte gegevens van het Land van Belofte.

Burgemeester H.U. Bouwman van Grijpskerke memoreert in zijn nieuwjaarstoespraak in 1958 de geschiedenis van zijn gemeente. Hij concludeert dat de inwoners van de gemeente 140 jaar ‘vredig hebben geleefd.’ Bouwman ziet echter ook een dreigend wolkendek boven de gemeente hangen, het wolkendek van een nakende gemeentelijke herindeling. Die herindeling wordt pas op 1 juli 1966 een feit. Zo zal het altijd zijn, het oneindige, bestuurlijke gesteggel dat duurt tot Zeeland een ons weegt. Gelukkig kun je nog steeds bunkeren in Buttinge in de Middellandse Zeetuin van Rob Uilenbroek waar het smakelijk toeven is.