Kroegpraat: Krasse knarren vangen veel wind

De eerste Kroegpraat kan niet anders gaan dan over Seventy Seven aan de Markt in Middelburg – op nummer 77 dus. Wij, Edwin Mijnsbergen en ik, spraken er vorige week woensdag op het terras met Eugène de Kok van de Middelburgse & Veerse Bode en zoals u nu ziet, was dat een zeer constructief gesprek. We hebben opnieuw een podium waar onze verhalen over de Walcherse horeca goed zullen gedijen, want huis-aan-huis lijdt onherroepelijk naar mond-tot-mond.

Nu had en heeft Seventy Seven (Sev of de hut voor intimi) voor sommigen de functie van een gezinsvervangend tehuis, maar zowel Edwin als ik hebben ook een periode aan de andere kant van de bar gestaan en dus letterlijk uit een ander vaatje getapt. Edwin werkte er in de jaren ’90 voor Kees Rijn – bij mij was dat zo’n dikke twintig jaar eerder het geval. Begin jaren ’70 vroeg toenmalig eigenaar Ad van de Woestijne of ik in de zomermaanden voor hem wilde komen werken. Dat was natuurlijk vragen naar de bekende weg dus die beslissing was snel genomen. Afijn, achter de bar was het goed toeven en ouwehoeren met stamgasten die bijna familie waren en zo af en toe diende ik als terrasdope argeloze passanten van een drankje – toen cappuccino nog een moeilijk woord was – te voorzien. Het loon dat ik, soms in het zweet des aanschijns, verdiende was een mes dat aan twee kanten sneed. Ik ontving de helft van mijn loon schoon in het handje, terwijl de andere helft werd afgeschreven van de schuld die ik in de hut had. Poffen was in die tijd voor studerende armoedzaaiers als ik bijna een manier van leven – het boek was geduldig en wachtte op betere tijden die in mijn geval nu aanbraken.

Na die zwoele zomer ging ik Nederlands studeren aan de School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag, maar van die kouwe kermis kwam ik al na een jaar thuis. Ik kon, en kan nog steeds, maar moeilijk zonder de Lange Jan binnen oogbereik. Ik heb er later nog als torenwachter gewerkt – de hoogste functie van Middelburg – maar dat is weer een ander verhaal. Eenmaal terug in de navel van de wereld nam ik, alsof ik nooit was weggeweest, mijn vertrouwde plaats aan de kop van de bar in Sev weer in en was het boek opnieuw geduldig tot de rekening uiteindelijk werd vereffend en sindsdien betaal ik braaf het gelag, dat meestal in de papieren loopt, contant. Tegenwoordig behoor ik tot de krasse knarren of, zoals anderen zeggen, de ouwe sannie waarvan de meesten al sinds de opening – die was op donderdag 2 juli 1970, dus we hebben binnenkort een feestje – kind aan huis zijn. We komen er, meestal op donderdag en/of vrijdag, onze dorst lessen en dan zijn de koele blondes, van het vat of op fles, niet van de lucht. Wanneer het terrasweer onstuimig tiert schuilen de dames maar wat graag achter onze brede ruggen, want de krasse knarren vangen veel wind.

Kroegpraat: Veldonderzoek naar Veldzicht

Soms gaat er om een onverklaarbare reden iets aan je voorbij en verdwijnt een snipper informatie in de prullenbak van het geheugen. Zo ontsnapte het feit dat Rob Akkerdaas zo’n twee jaar geleden zijn bar American Trash opende volledig aan m’n aandacht. Natuurlijk is deze fout rechtgezet en prijkt American Trash sinds kort op www.veeredronk.nl, maar het adres, Singel 12, riep vraagtekens bij me op, vraagtekens die vroegen om nader veldonderzoek; vorige week maandag fietste ik derhalve naar Domburg. Eenmaal ter plaatse veranderde het vraagteken in een uitroepteken, want American Trash bleek een opvolger te zijn van café Veldzicht dat vroeger zijn ingang aan de Stationsstraat had; een ingang die nu aan de Singel zit. Ik kan me Veldzicht nog goed herinneren uit mijn vlegeljaren, maar de herinneringen van Jaap Labrujere – beschreven in zijn prachtige “De Domburgse caféhouders in de twintigste eeuw 1930 – 1970.” – zijn toch van een ander, hoger kaliber. Jaap heeft namelijk een tijdje bij zijn oba en opoe Leunis Maas en Janna Schoonenboom, die 31 jaar in Veldzicht zaten, gewoond en weet nog als de dag van gisteren dat boven een café wonen nachtrust kost. Afijn, hij kan het beter vertellen dan bovengetekende dus daarom volgend citaat: “Soms als ik op bed lag en weer eens wakker was geworden omdat de klanten ouwerwesse aan het zingen waren, heb ik dat zingen vaak verwenst. Mijn slaapkamer was namelijk recht boven den toog, tegen de muur van de buren (familie Verhage / ‘t Vroagje). Nu vind ik het prachtig als ik deze liederen hoor. En vreemd genoeg gaan mijn gedachten dan naar die tijd terug. Ik hoor dan nog die typische stemmen van de lange Chris (bulderen) Jan de Meijer (hoog) , Pieter Klopmeijer (sparren) , mijn oba Leus (zwaar / bas) enz….enz….enz……”

De ouders van Jaap, Jan en Koos Labrujere-Maas, kwamen in 1960 in strandpaviljoen Het Westerstrand dat ‘’in elkaar werd getimmerd” door oba Leus Maas die tijd genoeg had, want hij had twee jaar daarvoor Veldzicht over gedaan aan zoon Kees. De horeca werd Jaap dus met de papfles ingegeven en later werd de pap vervangen door bier, want de houdbaarheidsdatum van pap verstrijkt nu eenmaal na verloop van tijd.

De maandagmorgen is een stiefkind, ergo waren zowel American Trash als het ertegenover staande Tramzicht gesloten en diende ik mijn dorst elders te hoeden. Ik besloot het nuttige aan het aangename te paren en er nog een schepje veldonderzoek bovenop te doen. Dronkmakker Edwin Mijnsbergen wijdde recentelijk een Barcodes aan het fenomeen van het Chinees-Indische restaurant en ik besloot de proef op de som te nemen bij China Garden in de Weststraat die helaas pas om 16.30 uur open ging. Uiteindelijk belandde ik op het terras van De Visbar aan de Ooststraat voor de morgenkoffie. Het eerste biertje wenkte aanlokkelijk, maar mijn Blookertijd ligt toch wat later op de dag. Vroeg offeren aan Bacchus leidt niet onvaak tot het kwijt raken van het noorden, dus koffie, want te veel ogen gericht op Kwatta.

Barcodes: Konkelfoezen in Kaffee ‘t Hof

Aangezien het erf van je buurman soms maar één keer te koop is, hapte Hayo Duinkerken meteen toe toen het pand naast zijn Kaffee ’t Hof aan de Vlasmarkt zo’n 5 jaar geleden op de markt kwam. Een pand met een horecageschiedenis die begon toen Aad Bosman er in 1973 Bar-Disko Tognog opende – Aad was dat jaar ook eigenaar van het Hof van Zeeland, een bruine kroeg die zijn bruinheid, en een deel van zijn naam, weer terug kreeg toen Hayo en Bo in 1999 met ’t Hof startten. Het Hof van Zeeland was een legendarische kroeg die tot in de randstad bekend was, zoals Kaffee ’t Hof dat op zijn beurt ook is, niet in de laatste plaats door de bands die er regelmatig optreden. In het Hof van Zeeland werd behoorlijk op de pof gedronken en Aad stelde sommige klanten op speciale wijze te boek. Je had VLBP, een acroniem voor Vreselijk Lelijke Bril (met) Pijp, maar de meest intrigerende biesmak was toch wel “De laatste trein”. De desbetreffende poffer werd na stevige inname altijd een beetje melancholisch en zei dan vaak dat hij de laatste trein gemist had. Als hij tegen zijn theewater aan zat, konkelfoesde een intimus dan gemelijk dat het slim was om een taxi te bestellen zodat de laatste trein haalbaar was, maar die overdrachtelijke zin schoot tekort.

Aan de andere kant van het Hof van Zeeland zat in die tijd ’t Eethuisje van Trudie en je kon aan de bar van het Hof eten bestellen dat vervolgens via een doorgeefluikje de plaats van bestemming bereikte. Het verhaal gaat dat er op enig moment iemand een frites speciaal bestelde, maar dat die bestelling om wat voor reden dan ook niet doorkwam. Afijn, toen Joel in 1978 het pand verbouwde tot de eerste shoarmazaak van Middelburg, Har Massada, werd het doorgeefluikje weggewerkt nadat het stoffelijk overschot van een frites speciaal met fluwelen handschoenen was aangepakt.

Op koninginnedag 1978 openen Patrick en Marianne Castelijns restaurant La Casteliëre in het ter aarde bestelde Tognog. La Casteliëre maakte furore in de Nederlandse restaurantwereld, want Patrick kookte volgens de nouvelle cuisine en dat was nieuw in kikkerbillenland. Bovengetekende smaakte het genoegen er, met vriend Kees, als één van de eersten te eten en het was als het spreekwoordelijke engeltje. Toen Patrick en Marianne, inmiddels goede vrienden, hun zaak in 1985 naar Hoogerheide verhuisden, verhuisde ik mee en samen met Fransoos Patrick vertaalden we daar zijn culinaire herinneringen “De smaak van het geheugen en het geheugen van de smaak” uit de landstaal. Hayo heeft in de loop der jaren ook een goede naam opgebouwd met zijn bonne cuisine en wat dat betreft is de tijd van konkelfoezen in Kaffee ’t Hof geschiedenis geworden. De hangouderen hangen niet langer aan de bar en de laatste trein is al lang geleden vertrokken. Het doorgeefluikje in ere herstellen is ook geen optie, want men laaft zich toch het beste het dichtst bij de bron – waarvan akte.

Barcodes: Onontkoombare ode aan ’t Koffiehuis

“Het Koffiehuis ademt zwaar en moedeloos. Daar staat het nu, in de schaduw van het gemeentehuis, verscholen, verveloos en verlaten, geen waard en geen gasten. Een Palmbier- reclame veinst gastvrijheid. Maar maanden geleden sloot het horecabedrijf in het dorpshart zijn deuren. Onvoorstelbaar eigenlijk” Zo begint Jan Kaland’s prachtige “Klaaglied om ’t Koffiehuis” en daar werd ik wel even stil van. Vrijwel tegelijkertijd besloot ik dat een ode aan ’t Koffiehuis voor mij onontkoombaar was – het is toch onbestaanbaar dat een zaak met zo’n rijke geschiedenis niet langer bestaat. De geschiedenis begint als Bart Dikstaal in 1801 een voormalig koetshuis aan de Markt koopt en er een koffiehuis in opent. Dikstaal had, als voormalig eigenaar van het Kasteel van Batavia, ervaring in gastheerschap dus het feest kon beginnen – het feest dat door de eeuwen heen in Westkapelle vooral tijdens de kermis gevierd wordt.

We pakken de draad weer op op 1 december 1927 als Willeboord Westerbeke (Boordje de Kroeper) en Pieternella Brasser (Piete Semijn) hun intrede in de zaak doen. Willem “de Redder” Gabriëlse schrijft in zijn ’T oude Westkappelse leefpatroon dat de opslagplaats van ’t Koffiehuis tijdens de kermis dienst deed als bierkot voor de ringrijders die men steeds vaker “Wij slapen vannacht in ’t bierkot, in ’t bierkot bij de geit” kon horen zingen naarmate er meer van de sukerkom werd gesnoept. Boordje de Kroeper moest in 1944 de oorlogsschade die ’t Koffiehuis had opgelopen repareren, wat hij ook, zij het provisorisch, deed en ging nadat de dijk dicht was weer open. Maar dat was buiten de waard gerekend, omdat het pand geslecht werd voor de aanleg van het marktplein en, zo bleek later, het nieuwe stadhuis. In 1948 heropende hij echter een splinternieuw Koffiehuis aan de Markt, maar Boordje liet de zaak over aan zoon Jôôs en schoondochter Kee Verhulst – zelf richtte hij zich op zijn garage, benzine-, auto-, fietsen- en taxibedrijf. Een hele mond vol, maar vooruit met de geit – de vooruitziende blik van Boordje zag dat het goed was.

Na Jôôs en Kee kwamen achtereenvolgens Joost en Wanne Cijsouw, Piet en Suzie Huibregtse en Sjaak en Joke Mekes in de zaak. ’t Koffiehuis was nog steeds eigendom van de familie Westebeke in de persoon van Jôôs’ dochter Adriana en echtgenoot Rob van Hoepen die echter in ’t Raedthuijs zaten en daar de handen vol aan hadden. Hun zoon Rudi zat nog even in ’t Koffiehuis, maar dat was slechts van korte duur. Jan Kaland schrijft in zijn klaaglied dat er daarna “een reeks goedwillende maar gemankeerde horecaffers volgde”, maar dat het achterstallig onderhoud groeide tot de zaak in 2013 de deuren sloot. Jan schrijft in zijn laatste regels: “Nu staat een grijze Westkappelaar, met trek in een biertje en de charme van een schone waardin, op de hardstenen stoep van het Koffiehuis en leest op raambiljetten dat je het kunt huren als je een 06-nummer belt.” Ik hoop dat er snel iemand belt en het klaaglied van een happy end voorziet.

Barcodes: Beatniks en pierewaaiers in Poelendaele

Sinds een danig aantal jaren ontzwem ik, dat wil zeggen dat het zwembad voor mij onbekend terrein is. Ik heb nog nooit een voet, laat staan een lichaam, toevertrouwd aan zwembad Vrijburg en zal dat wellicht ook nooit doen – geen zwembadpas naar de Sportweg derhalve. Nee, mijn laatste baantjes werden getrokken in zwembad Poelendaele dat in 2001 het veld moest ruimen voor het kantoor van Rijkswaterstaat. Veel Middelburgers hebben dat als een bommetje ervaren, een bommetje dat spetters van verraad deed opspatten. Veel Middelburgers hebben nog steeds een zwak voor Poelendaele, want telkens als de Facebookpagina van www.middelburgdronk.nl er aandacht aan besteedt, genereert dit een record aantal reacties.

Ik zette eind jaren ‘50 mijn eerste stappen in het open bad zonder naam waarvan de ingang aan het jaagpad lag. Als broekje mocht je van mevrouw Corstanje niet in een badhokje, maar moest je in het zogenaamde jongenshok omkleden. Eenmaal in zwembroek ging je, na een verplichte douche, meteen op de thermometer kijken hoeveel graden het water was. Die thermometer hing bij het kantoortje van badmeester Bosdijk en daarnaast was een kleine toko waar zijn echtgenote in koek en zopie deed. Zo’n 20 jaar later ging ik als werkstudent werken in het in 1970 geopende Poelendaele – eerst in de garderobe, later in de kassa. De uitbaters van de kantine, Betty en Merijn Heestermans, waren oude bekenden uit hotel ’t Raedthuys aan de Lange Noordstraat waar ik weleens het lege goed sorteerde. Merijn gaf me af en toe een boek, maar sinds ik On the Road van Jack Kerouac kreeg, was ik meteen beatnik en dat ben ik in m’n hart nog steeds.

Poelendaele was op de donderdag tot 21.00 uur open en dan was het gezellig aan de bar, wel zo gezellig dat toen ik mijn eerste weekloon kreeg, bleek dat ik meer verdronken had dan verdiend. Afijn, Merijn maalde er niet om, het boek was geduldig, en als de nood aan de man kwam, leende hij me een geeltje voor de mazzel en Seventy Seven. De donderdagvond was de avond van pierewaaiers die zich enthousiast indronken voor wat de late uurtje nog in petto hadden. Op de zondagmorgen was de bar bezet met vakgenoten die, met de borstcrawl achter de rug, wel aan een hartversterking toe waren. Oberkelner Rinus Caljé en chef-kok Coen Murk van het Nederlands Koffiehuis aan de Markt schoven steevast aan, evenals Sjaak Lammers van cafetaria Lammers in de Banckertstraat.

Poelendaele had rare kostgangers zoals Wim Meeuse, de balleider die al aan de orde kwam in de Barcodes over het Schuttershof. Meeuse trok vrijwel dagelijks zijn baantjes en voordat hij zich te water begaf, voltrok zich een ritueel aan de bar. Hij deed zijn kostbaarheden in een juten zakje en droeg die met de woorden: “Zou u mijn zak met juwelen willen bewaren?” over aan degene achter de bar. Iemand, naar ik vermoed Betty Heestermans, sprak toen eens de onsterfelijke woorden: “Vanzelfsprekend meneer Meeuse, uw zak is bij ons in goede handen.”