Precies een week geleden deed ik een dagje Domburg – sommigen van Westkappel noemen dat Aagtekerke-Noord – met mijn oud-RHBS klasgenoot en geboren Domburger Cees Maas. Net na Aagtekerke zelve stopte hij in een doodlopend weggetje vlak bij Duinvliet dat uitkijkt over de Kalfhoek. We staken een zware van de Weduwe op – een tevreden roker is geen onruststoker – en filosofeerden wat over de schoonheid van het vlakke, Walcherse landschap. Ik zei dat ik altijd al een column over Aagtekerke had willen schrijven, maar dat de stof daartoe me ontbrak. Cees zei dat hij wel een mooi verhaal wist. Zo is deze Kroegpraat dus eigenlijk van horen zeggen. Al aan het einde van de 18e eeuw stond er een herberg annex kruidenierszaak op het Dorpsplein van Aagtekerke die werd uitgebaat door de familie Maljers. In 1927 neemt Andries Dekker de negotie van Maljers over. Hij wordt in de jaren ’60 opgevolgd door zijn zonen Hendrik en Wannes. De zaak had geen naam, doch de dorstigen van Walcheren laafden zich ‘bie Dekker’ en niet anders. De klandizie bestond voornamelijk uit vrijgezelle jongemannen van boerderijen uit de omtrek, zoals de Hazenberg en de Dankbare, die zich periodiek geestdriftig volgoten met flesjes bier. De Dekker’s hielden er een eenvoudig maar zeer doelgericht rekenmodel op na. De doppen van de bierflesjes, er was nog geen tap, kregen een plaats op de toog bij de besteller en aan het eind van de avond was het bierdoppen tellen geblazen en aansluitend de aftocht.
De aftocht van Krien van de Dankbare kende echter op enig moment een noodlottige afloop. Krien had een stevig aantal flesjes bier gedronken en was daardoor niet meer zo vast ter fiets. Hij reed de watergang bij het Kalfhoeksepad in en verdronk. De watergang was dus Krien’s Styx, de rivier die men over moest varen om naar de andere wereld te gaan. Zo’n overtocht was niet gratis. Men moest veerman Charon de vaste prijs van een obool betalen. Dat muntstuk werd op de tong van de overledene gelegd zodat Charon met een lichte vingerbeweging over de tong ging ter inning van zijn prijs. Op de tong van Krien zal geen obool of gulden gelegen hebben – een bierdop zou meer in de lijn van het verhaal hebben gelegen – maar dat is dichterlijke vrijheid na het gelag. ‘Bie Dekker’ houdt in de jaren ’80 op te bestaan, maar het leeft voor altijd voort in het gedicht van Cees Maas.
Voor Lou van Sekkeries van Krien
in de avond bij Dekker
gieten vrijgezelleboeren
bier in hun halzen
nooit spreken ze
onder het ernstig drinkenin de avond bij Dekker
in iedere man
flesjes, zo’n vijfentwintig
slingert de fiets
door de nacht en sterrendood viel er eentje
patsboem
in modderpad en maneschijn
en alle mensen ach
die hadden het toch al gedachtin de avond bij Dekker
ernstig zopen ze
zijn erfenis het overschot
aan flesjes, zo’n vijfentwintig
geen woord dat viel